ECLI:NL:CRVB:2018:2488
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot herziening van uitkering op basis van vermogensvermindering door advocaat- en notariskosten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 augustus 2018 uitspraak gedaan in het geding tussen appellante, een erkend burger-oorlogsslachtoffer, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Appellante had een verzoek ingediend voor een nieuwe vaststelling van haar uitkering op basis van vermogensvermindering, die volgens haar was veroorzaakt door hoge uitgaven aan advocaat- en notariskosten. De Raad heeft vastgesteld dat appellante in de periode van 1997 tot en met 2002 een erfenis heeft ontvangen, maar dat de kosten die zij heeft gemaakt niet uitsluitend verband hielden met de verkrijging van deze erfenis. De Raad concludeert dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vermogensvermindering buiten haar invloedsfeer heeft plaatsgevonden. De Raad heeft de toepassing van artikel 60, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) afgewezen, omdat de vermogensvermindering niet het gevolg was van factoren waarop appellante geen invloed heeft kunnen uitoefenen. Het beroep van appellante is ongegrond verklaard, en de Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.