ECLI:NL:CRVB:2018:2487

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 augustus 2018
Publicatiedatum
9 augustus 2018
Zaaknummer
17/4348 AOR
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling na beoordeling van psychische klachten

Op 9 augustus 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 17/4348 AOR. De appellante, geboren in 1949, had een aanvraag ingediend voor toekenningen op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) vanwege psychische klachten die zij in verband bracht met oorlogsomstandigheden in Makassar in 1950. De aanvraag werd eerder afgewezen door de Pensioen- en Uitkeringsraad, die concludeerde dat de psychische en lichamelijke klachten van appellante niet gerelateerd waren aan de oorlogsomstandigheden, maar voortkwamen uit andere oorzaken.

In beroep heeft appellante haar standpunt herhaald en verwezen naar een rapport van arts G.J. Laatsch, waarin werd gesteld dat haar klachten wel degelijk verband hielden met de AOR-omstandigheden. De Raad heeft echter de bevindingen van de geneeskundig adviseurs, waaronder A.M. Ohlenschlager en R. Loonstein, gevolgd, die concludeerden dat de psychische klachten van appellante vooral andere oorzaken hadden, zoals problematische gezinsomstandigheden in haar jeugd.

De Raad oordeelde dat het bestreden besluit voldoende gemotiveerd was en dat er geen aanleiding was voor nader medisch onderzoek. De conclusie was dat de ongeregeldheden in Makassar ondergeschikt waren aan de traumatische ervaringen die appellante in haar vroege leven had meegemaakt. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

17.4348 AOR

Datum uitspraak: 9 augustus 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 16 mei 2017, kenmerk BZ011037861 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante is een reactie op het verweerschrift ingediend van 15 juni 2018 van arts G.J. Laatsch.
Verweerder heeft een reactie van geneeskundig adviseur R.J. Roelofs ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Berkel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1949, heeft in mei 2016 bij verweerder een aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de AOR.
1.2.
Bij besluit van 19 oktober 2016 heeft verweerder vastgesteld dat appellante heeft verkeerd in omstandigheden als bedoeld in de AOR, te weten betrokkenheid bij ongeregeldheden in Makassar in 1950. De aanvraag om toekenning van onder meer een invaliditeitsuitkering is afgewezen op de grond dat de psychische en lichamelijke klachten van appellante niet in verband staan met deze oorlogsomstandigheden, maar door andere oorzaken zijn ontstaan. Het tegen het besluit van 19 oktober 2016 gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. In beroep heeft appellante, evenals in bezwaar, aangevoerd dat haar psychische klachten in verband staan met de AOR-omstandigheden. Zij verwijst daartoe naar het rapport van
9 januari 2017 dat door Laatsch is opgemaakt na een persoonlijk onderhoud met haar en zijn reactie van 15 juni 2018.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Het in het bestreden besluit neergelegde standpunt is in eerste instantie gebaseerd op de bevindingen van de geneeskundig adviseur A.M. Ohlenschlager, arts, die appellante thuis heeft bezocht. Ohlenschlager concludeert dat aan de psychische klachten van appellante vooral andere oorzaken dan de oorlogservaringen ten grondslag liggen. Zij acht het niet aannemelijk dat het meemaken van de oorlogsomstandigheden op babyleeftijd en gedurende korte tijd, van invloed is geweest op het ontstaan van de psychische klachten, zeker gezien de ernst van de naoorlogse gezins- en opvoedingsomstandigheden en de aard van de psychopathologie.
3.2.
Verweerder heeft het bezwaar van appellante om advies voorgelegd aan een andere geneeskundig adviseur, de arts R. Loonstein. Hij heeft na heroverweging van de aanwezige medische gegevens het oordeel van Ohlenschlager onderschreven. De visie van Laatsch dat appellante psychische klachten heeft die moeten worden toegeschreven aan de oorlogsomstandigheden wordt door hem niet gedeeld.
3.3.
De Raad acht het bestreden besluit met deze adviezen voldoende voorbereid en gemotiveerd. Het rapport van Laatsch geeft geen aanleiding om de bevindingen van Ohlenschlager niet te volgen. Laatsch stelt dat appellante psychische klachten heeft die te herleiden zijn tot het meemaken van de periode van ongeregeldheden in Makassar in 1950. Het rapport van Laatsch is voorgelegd aan Loonstein en Roelofs. Het standpunt van Laatsch over de impact van (traumatische) ervaringen op een jong kind wordt door de geneeskundige adviseurs wel onderschreven, maar zij geven daarbij aan dat bij de ontwikkeling van psychopathologie meerdere factoren een rol kunnen spelen - zoals bij appellante - en in het scala aan ervaringen sprake is van een weging van deze gebeurtenissen. Bij Laatsch lijkt een dergelijke weging te ontbreken. Na weging van alle gebeurtenissen komen de geneeskundige adviseurs tot de conclusie dat in het geheel van de factoren de ongeregeldheden in Makassar ondergeschikt zijn aan de diverse traumatische ervaringen die appellante in haar vroege leven in het gezin heeft meegemaakt. De langdurige jeugdproblematiek door moeders ernstige psychopathologie, vaders afwezigheid en het verblijf van appellante in internaten zijn evident de oorzaak van haar psychopathologie. Voor het laten verrichten van een nader medisch onderzoek door een deskundige, zoals namens appellante is verzocht, wordt geen aanleiding gezien omdat geen twijfel bestaat over de medische bevindingen van de geneeskundige adviseurs van verweerder.
3.4.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond
.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
H. Benek als leden, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2018.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) J. Smolders
rh