ECLI:NL:CRVB:2018:2474

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 augustus 2018
Publicatiedatum
9 augustus 2018
Zaaknummer
16/5754 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens gebrek aan toegenomen beperkingen na medische onderzoeken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die in het verleden als magazijnmedewerker heeft gewerkt, had een WIA-uitkering ontvangen die in april 2014 was ingetrokken omdat zijn arbeidsongeschiktheid onder de 35% was gedaald. In december 2014 meldde hij zich opnieuw bij het Uwv met toegenomen klachten, maar na medisch onderzoek concludeerde de verzekeringsarts dat er geen sprake was van gewijzigde belastbaarheid. Het Uwv weigerde de WIA-uitkering opnieuw, wat leidde tot een rechtszaak.

De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren om de medische onderzoeken van het Uwv onzorgvuldig te achten. De verzekeringsartsen hadden voldoende medische gegevens verzameld en de conclusies waren goed gemotiveerd. De appellant had geen nieuwe medische stukken overgelegd die zijn stelling van toegenomen beperkingen onderbouwden. De Raad oordeelde dat de situatie van de appellant op de datum in geding, 1 juli 2014, niet anders was dan vastgesteld door de verzekeringsartsen.

De Raad wees ook het verzoek van de appellant om een onafhankelijk psychiater te benoemen af, omdat er voldoende medische gegevens in het dossier aanwezig waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.5754 WIA

Datum uitspraak: 8 augustus 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
26 juli 2016, 15/4538 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.M.T. van Diepen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. S. van Andel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P. Nicolai.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als magazijnmedewerker. Hij is uitgevallen in mei 2009 met psychische en lichamelijke klachten. Aan appellant is met ingang van 12 maart 2012
een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkering is per 12 april 2014 ingetrokken omdat de mate van arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 35% bedroeg. Tegen dit besluit is geen rechtsmiddel aangewend, zodat dat besluit in rechte vaststaat.
1.2.
Appellant heeft zich op 12 december 2014 per 1 juli 2014 bij het Uwv gemeld met toegenomen klachten. Naar aanleiding van deze melding heeft medisch onderzoek plaatsgevonden. Een verzekeringsarts heeft met appellant op het spreekuur gesproken en
heeft daarna informatie opgevraagd bij de behandelend psychiater van appellant. De verzekeringsarts heeft op basis van zijn bevindingen en bestudering van de medische informatie in het dossier, geconcludeerd dat geen sprake is van een gewijzigde belastbaarheid. De Functionele Mogelijkhedenlijst van 4 februari 2014 is onverminderd van kracht. Bij besluit van 13 april 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 1 juli 2014 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA. Bij besluit van 4 september 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 13 april 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het medisch onderzoek niet volledig of niet zorgvuldig zou zijn. Op basis van eigen onderzoek, de aanwezige informatie en de opgevraagde informatie heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat er geen sprake was van toegenomen beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen reden gezien om een medisch onderzoek te (laten) verrichten. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan deze conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Hij heeft adequaat en inzichtelijk gemotiveerd dat geen sprake is van toegenomen beperkingen op grond waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid wijzigt. Appellant heeft geen medische stukken overlegd waarmee hij zijn stelling dat sprake is van toegenomen beperkingen onderbouwt.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij veel lichamelijke en psychische klachten heeft en dat hij voortdurend onder psychiatrische behandeling staat. Zijn psychiaters hebben allerlei rapporten gestuurd waaruit zijn ernstige beperkingen blijken. Appellant moet ondersteund en verzorgd worden door zijn familie. Het is onbegrijpelijk dat de rechtbank meent dat voldoende en volledig onderzoek is verricht. De toestand van appellant verslechtert alleen maar. Appellant heeft een specialistenbericht van een psychiater van 11 januari 2017 in geding gebracht.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Met betrekking tot de ingebrachte brief van 11 januari 2017 stelt het Uwv dat de inhoud van deze brief geen aanleiding geeft om een ander standpunt in te nemen. De brief is opgesteld door een klinisch geriater, die is geraadpleegd om te beoordelen of er bij appellant sprake is van de ziekte van Alzheimer. De geriater schrijft dat de klachten van geheugenverlies waarschijnlijk het gevolg zijn van de depressie. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen nieuwe diagnose is en dat de informatie geen betrekking heeft op de datum in geding van 1 juli 2014.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat er geen aanknopingspunten aanwezig zijn om de door de verzekeringsartsen van het Uwv ingestelde medische onderzoeken onzorgvuldig te achten of de daarop gebaseerde conclusies onjuist te achten. De medische gegevens die zijn verkregen door het eigen onderzoek door de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep en het opvragen van medische informatie, zijn voldoende. Uit de informatie van de psychiater blijkt dat appellant sinds oktober 2014 onder behandeling is, dat sprake is van een depressieve episode, dat behandeling niet veel baat heeft, dat er een passief vermijdende coping is en dat appellant zijn rigide, niet functionele denkpatronen niet kan of wil veranderen. De verzekeringsarts heeft terecht geoordeeld dat niet blijkt dat er sprake is van toegenomen beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich gemotiveerd kunnen verenigen met de primaire verzekeringsarts.
4.2.
De in hoger beroep overgelegde brief van klinisch geriater van 11 januari 2017 maakt
dit niet anders. Uit die brief, die geen betrekking heeft op de in geding zijnde datum van
1 juli 2014, blijkt niet dat de situatie van appellant op de datum in geding anders was. Datzelfde geldt voor de brief van GGZ inGeest van 9 juni 2017.
4.3.
Het verzoek van appellant om een onafhankelijk psychiater te benoemen wordt niet ingewilligd. In het dossier zijn voldoende medische gegevens aanwezig en er is geen twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv.
4.4.
Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2018.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) B. Dogan

LO