ECLI:NL:CRVB:2018:2469
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van kinderbijslag en terugvordering door de Sociale Verzekeringsbank
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de besluiten van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) met betrekking tot de kinderbijslag voor de zoon van appellant, geboren in 1997. De Svb had de kinderbijslag vanaf het vierde kwartaal van 2004 tot en met het derde kwartaal van 2009 geweigerd, omdat appellant niet op eenvoudige wijze het vereiste onderhoud had aangetoond. Tevens was er een terugvordering van eerder betaalde kinderbijslag en een boete opgelegd wegens het niet tijdig melden van de verhuizing van zijn zoon naar Marokko.
Appellant had in beroep aangevoerd dat hij veel kosten had gemaakt voor zijn zoon en dat hij vanwege zijn geloofsovertuiging geen gebruik maakte van bankdiensten, wat het moeilijk maakte om het onderhoud aan te tonen. De rechtbank had de beroepen ongegrond verklaard, omdat appellant niet had voldaan aan zijn inlichtingenverplichting. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunten, maar de Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven tot een beperking van de terugvordering of de boete.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant niet tijdig had gemeld dat zijn zoon in Marokko onderwijs volgde, wat leidde tot de weigering van de kinderbijslag en de terugvordering. De Raad concludeerde dat de opgelegde boete terecht was en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De uitspraak werd gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van griffier R.P.W. Jongbloed.