ECLI:NL:CRVB:2018:2465
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake AOW-pensioen en partnertoeslag met betrekking tot niet verzekerde jaren
Op 9 augustus 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van appellant tegen de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de toekenning van een AOW-pensioen. Appellant had eerder een pensioen van 68% van het maximale pensioen toegekend gekregen, maar stelde dat dit te laag was en dat hij recht had op een partnertoeslag. De Svb had echter vastgesteld dat appellant niet verzekerd was voor de AOW over de periode van 1969 tot en met 1979, en dat het recht op partnertoeslag met ingang van 1 januari 2015 was komen te vervallen. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de Raad de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelde dat het onderzoek van de Svb naar het verblijf en de werkzaamheden van appellant in Nederland zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant had geen bewijs kunnen overleggen dat hij in de relevante periode in Nederland had gewoond of gewerkt. De Raad heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bevestigd, maar vernietigde de toekenning van het pensioen van 68% en verklaarde het beroep tegen het besluit van 20 juni 2016 gegrond. De Raad oordeelde dat appellant met ingang van april 2015 recht had op een AOW-pensioen van 72% van het maximale pensioen, maar dat het besluit van 6 februari 2017 niet volledig tegemoetkwam aan het hoger beroep van appellant.
De Raad heeft de Svb veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht aan appellant. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.