ECLI:NL:CRVB:2018:2459
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op basis van onvoldoende aannemelijkheid van woonsituatie
Op 28 december 2015 heeft appellant een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Participatiewet (PW), waarbij hij aangaf te wonen bij zijn zus. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft de aanvraag op 4 maart 2016 afgewezen, omdat appellant onvoldoende gegevens had verstrekt om zijn recht op bijstand vast te stellen. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft de uitspraak van het college bevestigd, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht. Appellant heeft verklaard dat hij op het opgegeven adres woont, maar uit onderzoek is gebleken dat hij daar slechts een briefadres had en dat hij voornamelijk bij zijn moeder verbleef. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet voldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn woonsituatie, wat noodzakelijk is om recht op bijstand vast te stellen. De verklaringen van de zus en andere familieleden waren niet overtuigend genoeg om aan te nemen dat appellant daadwerkelijk op het opgegeven adres woonde.
De Raad heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag door het college gerechtvaardigd was. De aangevallen uitspraak is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 7 augustus 2018.