ECLI:NL:CRVB:2018:2450

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 augustus 2018
Publicatiedatum
8 augustus 2018
Zaaknummer
18-1236 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terughoudende rechterlijke toetsing bij de inpassing in een generieke functie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, werkzaam bij de gemeente Amsterdam, was in geschil over zijn functie-inpassing in een generieke functie. Appellant stelde dat zijn werkzaamheden in het kader van de Drank- en Horecawet (DHW) substantieel waren en dat hij in een hogere functie geplaatst had moeten worden. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had echter betoogd dat de DHW-taken geen wezenlijk onderdeel van zijn functie uitmaakten en dat de kern van zijn werkzaamheden handhaving in de openbare ruimte was. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de rechterlijke toetsing bij functie-inpassing terughoudend is en dat de inpassing op voldoende gronden moet berusten. De Raad concludeerde dat de argumenten van het college steekhoudend waren en dat de werkzaamheden van appellant niet bepalend waren voor zijn takenpakket. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

18.1236 AW

Datum uitspraak: 7 augustus 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
6 februari 2018, 17/5681 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nog nadere stukken ingediend.
Hierop heeft het college gereageerd en enkele stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2018. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.M.C. de Haan en E.M.J. Mobron.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is sinds 1 september 2002 in dienst bij de gemeente Amsterdam, laatstelijk in de functie van [functie 1] (salarisschaal 8). Per 1 januari 2015 is de gemeente Amsterdam overgegaan op een nieuwe organisatiestructuur. In het kader van een verdergaande uniformering van de afdeling [afdeling ] ( [afdeling ] ) zijn twaalf verschillende functiebeelden opgesteld. Aan de hand van koppelingsadviezen is bepaald welke generieke functies uit het functieboek van de gemeente Amsterdam (het meest) aansluiten bij de twaalf functiebeelden. Het functiebeeld van de functie [functie 1] is geacht het beste aan te sluiten bij de generieke functie van [functie 2] (salarisschaal 8). Daarna is per medewerker bekeken welk functiebeeld voor die medewerker het meest passend is. Daarbij waren de taken en werkzaamheden die de medewerker op 1 januari 2015 uitvoerde leidend.
1.2.
Na het voornemen daartoe aan appellant kenbaar te hebben gemaakt, waarop appellant zijn zienswijze heeft kenbaar gemaakt, heeft het college bij besluit van 7 maart 2017 appellant per 1 januari 2015 definitief geplaatst in de generieke functie van [functie 2] , werktitel [functie 1] , ingedeeld in salarisschaal 8.
1.3.
Bij besluit van 15 september 2017 (bestreden besluit) heeft het college het tegen het besluit van 7 maart 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn functie wezenlijk afwijkt van de werkzaamheden, zoals die zijn neergelegd in de functiebeschrijving van de [functie 2] . Door zijn taken in het kader van de handhaving op het gebied van de
Drank- en Horecawet (DHW) handhaaft hij niet alleen in de openbare ruimte, maar ook in het fysieke domein. Deze werkzaamheden, waarvoor appellant ook een speciale opleiding heeft gevolgd, zijn structureel van aard. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant een groot aantal rapporten en verslagen overgelegd. Appellant is van mening dat hij in de functie van [functie 3] (salarisschaal 9) geplaatst had moeten worden.
3.2.
Het college heeft in verweer aangevoerd dat appellant weliswaar (extra) werkzaamheden in het kader van de DHW uitvoert en die zich ook in het fysieke domein kunnen voordoen, maar dat die werkzaamheden geen wezenlijk en substantieel onderdeel van zijn taken uitmaken en bovendien beperkt van aard zijn. De kern van de functie van appellant is handhaving in de openbare ruimte.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 6 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2652) is de rechterlijke toetsing bij de inpassing in een generieke functie terughoudend. Die toetsing is beperkt tot de vraag of de inpassing op voldoende gronden berust. Dit betekent dat de bestreden inpassing niet in stand kan blijven als deze onhoudbaar is. Daarvoor is ontoereikend dat inpassing in een ander, hoger gewaardeerd, functieprofiel op zichzelf verdedigbaar is.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant werkzaamheden in het kader van DHW verricht. Gelet op de in dit geding voorhanden zijnde stukken zijn die werkzaamheden echter niet bepalend voor het takenpakket van appellant. Nog daargelaten dat van de zijde van het college steekhoudende argumenten zijn ingebracht tegen de berekening van appellant dat de DHW-taken 25% van zijn werktijd in beslag nemen, de kern van de functie van appellant is handhaving in de openbare ruimte. Bovendien wijkt het functiebeeld van de [functie 2] , waarin met name bouwinspecties worden verricht, sterk af van de door appellant uitgevoerde werkzaamheden.
4.3.
Ook met betrekking tot de door appellant gevolgde opleiding voor zijn DHW-taken volgt de Raad het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak.
4.4.
uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en A. Beuker-Tilstra en H. Benek als leden, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2018.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) A.M. Pasmans
sg