ECLI:NL:CRVB:2018:245

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 januari 2018
Publicatiedatum
25 januari 2018
Zaaknummer
15/7446 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van nieuw gebleken feiten en omstandigheden in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die zich ziek had gemeld bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), had in hoger beroep gesteld dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit van het Uwv te herzien. Dit besluit, genomen op 6 april 2011, stelde dat appellante met ingang van 12 april 2011 geen recht had op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW). De rechtbank had eerder geoordeeld dat de door appellante ingebrachte gegevens geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden bevatten, zoals vereist volgens artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven. De Raad oordeelde dat de door appellante ingebrachte medische gegevens niet wezenlijk nieuw waren en dat deze ook al eerder in de procedure naar voren hadden kunnen worden gebracht. De Raad benadrukte dat de argumenten van appellante niet voldoende waren om te concluderen dat het Uwv ten onrechte had geweigerd om terug te komen op het eerdere besluit. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak werd gedaan door J.S. van der Kolk, met B. Dogan als griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 17 januari 2018.

Uitspraak

15/7446 ZW
Datum uitspraak: 17 januari 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
7 oktober 2015, 15/2922 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.M. van Rooij-Houweling, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 6 december 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Rooij-Houweling. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als productiemedewerkster voor een uitzendbureau. Zij heeft zich met ingang van 9 november 2010 bij het Uwv ziek gemeld in verband met diverse lichamelijke klachten. Op 5 april 2011 heeft appellante het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts is tot de conclusie gekomen dat appellante met ingang van 12 april 2011 geschikt is voor haar laatst verrichte werk. Bij besluit van 6 april 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 12 april 2011 geen recht heeft op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW). Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 20 juli 2011 ongegrond verklaard, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 juni 2011 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 19 juli 2011. Nadat appellante had meegedeeld dat zij dit besluit niet had ontvangen heeft het Uwv haar op 9 november 2011 een kopie van het besluit van 20 juli 2011 toegezonden. Tegen dit besluit heeft appellante geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
Naar aanleiding van een nieuwe ziekmelding per 31 mei 2011 heeft appellante op
7 september 2011 het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft appellante per 31 mei 2015 niet ongeschikt geacht voor het verrichten van haar arbeid. Bij besluit van
7 september 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 31 mei 2011 geen recht heeft op ziekengeld ingevolge de ZW. Tegen dit besluit heeft appellante geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Bij brieven van 10 oktober 2013 en 31 oktober 2013 heeft appellante het Uwv verzocht om het besluit van 6 april 2011 te herzien. Appellante heeft daarbij informatie ingezonden van een poortarts van 9 november 2010, van een internist van 19 november 2010, overzichten van medicatie, bezoeken aan het ziekenhuis in de periode van 2010 tot 2013 en ongedateerde informatie van een oogarts.
2. Bij besluit van 22 oktober 2014 heeft het Uwv geweigerd om terug te komen van het besluit van 6 april 2011 omdat het verzoek van appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden bevat. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van
6 mei 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 april 2015.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat wat appellante ter onderbouwing van haar verzoek, haar bezwaar en haar beroep naar voren heeft gebracht, niet kan worden aangemerkt als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat de door appellante overgelegde medische gegevens geen blijk geven van nieuwe (medische) feiten of veranderde omstandigheden met betrekking tot de gezondheidssituatie van appellante in de periode rondom 12 april 2011. Hierbij heeft de rechtbank van belang geacht dat de door appellante overgelegde medische informatie meegenomen had kunnen worden bij de beoordeling van het besluit van 6 april 2011 of de beslissing op bezwaar van 20 juli 2011. Het overzicht van medicatie en het overzicht van contacten met diverse specialisten bevatten evenmin nieuwe medische feiten waaruit blijkt dat appellante aanmerkelijk meer beperkt is geweest dan destijds is ingeschat. Dat appellante de laatste jaren moeizaam zelfstandig heeft gefunctioneerd in de maatschappij, levert ook geen nieuw feit of veranderde omstandigheid op, omdat het daarbij niet gaat om de toestand op de datum in geding.
4.1.
In hoger beroep stelt appellante zich op het standpunt dat ten onrechte is aangenomen dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden en dat het Uwv ten onrechte niet is overgegaan tot herziening van het besluit van 6 april 2011. Het destijds uitgevoerde medisch onderzoek is onvoldoende zorgvuldig geweest omdat dit onderzoek onvoldoende was gericht op haar beperkingen als gevolg van haar nek, schouders, polsen en knieën alsmede haar ogen. Aan het oordeel van de rechtbank dat het overzicht van medicatie en overzicht van contacten met diverse specialisten geen nieuwe medische feiten bevatten ligt naar de mening van appellante geen deugdelijke motivering ten grondslag.
4.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Het oordeel van de rechtbank wordt onderschreven. Wat appellante heeft aangevoerd en in de procedure aan gegevens heeft ingebracht geeft geen aanknopingspunten om te oordelen dat het Uwv ten onrechte heeft geweigerd terug te komen van het besluit van 6 april 2011.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellante bij haar verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld in de zin van artikel 4:6 van de Awb. De namens appellante aangevoerde argumenten hadden immers ook al tegen het besluit van
6 april 2011 aangevoerd kunnen worden.
5.2.
In hoger beroep heeft appellente gesteld dat zij ook oogproblemen heeft, die ten onrechte niet bij de onderzoeken door het Uwv in de beoordeling zijn betrokken. Deze grond kan niet slagen, reeds omdat de ingebrachte gegevens ongedateerd zijn en geen indicatie geven over de datum waarop die gegevens betrekking hebben.
5.3.
De overwegingen in 5.1 en 5.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2018.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) B. Dogan

OS