ECLI:NL:CRVB:2018:2437
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering wegens geschiktheid voor WIA-functies
Op 8 augustus 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante, die zich eerder ziek had gemeld met bekkenklachten tijdens haar zwangerschap. Appellante had een uitkering ontvangen op grond van de Wet arbeid en zorg en later opnieuw ziek gemeld met aanhoudende klachten. Het Uwv concludeerde dat appellante per 10 februari 2016 geschikt was voor ten minste één van de functies die in het kader van de Wet WIA waren geduid, en beëindigde haar uitkering. Appellante ging in beroep, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat het gesprek met de verzekeringsarts niet goed was verlopen en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar klachten. De Raad oordeelde echter dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante geschikt was voor de geduide functies en dat er geen objectieve medische stukken waren die haar ongeschiktheid konden aantonen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van griffier B. Dogan.