ECLI:NL:CRVB:2018:2426

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 augustus 2018
Publicatiedatum
8 augustus 2018
Zaaknummer
16/7301 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verstrekking van maatwerkvoorzieningen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de verstrekking van maatwerkvoorzieningen aan appellante op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015). Appellante had een maatwerkvoorziening aangevraagd voor individuele ondersteuning en persoonlijke verzorging, maar het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had haar aanvraag gedeeltelijk afgewezen. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard.

De Raad stelt vast dat appellante op 7 april 2015 een melding heeft gedaan voor maatschappelijke ondersteuning. Na een huisbezoek op 6 mei 2015 heeft het college op 31 juli 2015 een maatwerkvoorziening verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) van vijf uur per week. Later is dit aangepast naar zeven uur per week individuele ondersteuning en twee uur per week persoonlijke verzorging. Het college heeft echter de weigering om appellante in aanmerking te brengen voor dagbesteding gehandhaafd.

Tijdens de zitting heeft het college toegelicht dat de verstrekte maatwerkvoorziening een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en participatie van appellante. De Raad oordeelt dat appellante niet voldoende heeft onderbouwd waarom de huidige maatwerkvoorziening niet toereikend is voor haar situatie. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.7301 WMO15

Datum uitspraak: 8 augustus 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
17 november 2016, 16/1136 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2018. Appellante en haar gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A. Boogaards.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Naar aanleiding van de melding van appellante op 7 april 2015 van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) heeft op 6 mei 2015 een huisbezoek plaatsgevonden. Appellante heeft op 9 juli 2015 een maatwerkvoorziening aangevraagd.
1.2.
Bij besluit van 31 juli 2015 heeft het college aan appellante voor de periode van
22 april 2015 tot en met 27 maart 2016 een maatwerkvoorziening verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb), bestaande uit vijf uur per week individuele ondersteuning. Appellante is niet in aanmerking gebracht voor een maatwerkvoorziening in de vorm van dagbesteding.
1.3.
Bij besluit van 5 februari 2016 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 31 juli 2015 gedeeltelijk gegrond verklaard. Daarbij is aan appellante voor de duur van één jaar, te rekenen vanaf 22 april 2015, een maatwerkvoorziening verstrekt van zeven uur per week individuele ondersteuning en twee uur per week persoonlijke verzorging, in de vorm van een pgb. Verder heeft het college de weigering om appellante in aanmerking te brengen voor dagbesteding gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk, dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen, kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
4.2.
Het hoger beroep van appellante strekt ertoe dat aan haar een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt verstrekt die het mogelijk maakt dat zij door haar zus kan worden begeleid bij het vervoer naar en tijdens de gratis door de kerk georganiseerde activiteiten.
4.3.
In de rapportage die is opgemaakt naar aanleiding van het huisbezoek op 6 mei 2015 zijn de diverse leefgebieden van appellante in kaart gebracht. In de rapportage is onder meer vermeld dat appellante individuele begeleiding nodig heeft in het dagelijks leven. Zij kan zichzelf niet verzorgen en haar zus helpt haar met wassen, aankleden en zet de dagelijkse medicatie klaar. Het huishoudelijk leven kan appellante niet organiseren en zij heeft hierbij hulp. Appellante heeft een agenda en probeert hierdoor haar leven te structureren. Zij kan zelfstandig bellen naar instanties en houdt iedere dag haar administratie bij. Verder is vermeld dat appellante wantrouwend is en niet snel in contact durft te komen met mensen. Zij bezoekt driemaal per week samen met haar zus de kerk [kerk] en eenmaal per week gaat zij naar de evangelische kerk waar zij leuke activiteiten doet zoals sieraden maken.
4.4.
Ter zitting heeft het college nader toegelicht dat de verstrekte maatwerkvoorziening bestaande uit individuele ondersteuning en persoonlijke verzorging een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin appellante in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid en participatie. Appellante heeft niet concreet onderbouwd waarom zij met de haar verstrekte maatwerkvoorziening van zeven uur ondersteuning per week niet in staat zou zijn om met haar zus de activiteiten in de kerk te bezoeken. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries als voorzitter en L.M. Tobé en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2018.
(getekend) D.S. de Vries
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

CVG