ECLI:NL:CRVB:2018:2426
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verstrekking van maatwerkvoorzieningen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de verstrekking van maatwerkvoorzieningen aan appellante op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015). Appellante had een maatwerkvoorziening aangevraagd voor individuele ondersteuning en persoonlijke verzorging, maar het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had haar aanvraag gedeeltelijk afgewezen. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard.
De Raad stelt vast dat appellante op 7 april 2015 een melding heeft gedaan voor maatschappelijke ondersteuning. Na een huisbezoek op 6 mei 2015 heeft het college op 31 juli 2015 een maatwerkvoorziening verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) van vijf uur per week. Later is dit aangepast naar zeven uur per week individuele ondersteuning en twee uur per week persoonlijke verzorging. Het college heeft echter de weigering om appellante in aanmerking te brengen voor dagbesteding gehandhaafd.
Tijdens de zitting heeft het college toegelicht dat de verstrekte maatwerkvoorziening een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en participatie van appellante. De Raad oordeelt dat appellante niet voldoende heeft onderbouwd waarom de huidige maatwerkvoorziening niet toereikend is voor haar situatie. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.