ECLI:NL:CRVB:2018:2420

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2018
Publicatiedatum
8 augustus 2018
Zaaknummer
17/620 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AIO-aanvulling wegens niet tijdig gemelde verhoging van Duitse rente-inkomsten

In deze zaak gaat het om de herziening van de AIO-aanvulling van appellante, die sinds 1 januari 2010 een ouderdomspensioen ontvangt op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en daarnaast Duitse rente-inkomsten. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft de AIO-aanvulling herzien omdat appellante niet tijdig wijzigingen in haar Duitse rente-inkomsten had doorgegeven. De Svb had eerder aan appellante meegedeeld dat zij verplicht was om wijzigingen in haar inkomen door te geven, en na een verhoging van de Duitse rente heeft de Svb de AIO-aanvulling aangepast. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de Svb ten onrechte de AIO-aanvulling met terugwerkende kracht heeft herzien, en dat zij altijd haar verplichtingen is nagekomen. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de Svb terecht de AIO-aanvulling heeft herzien, omdat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door onjuiste informatie door te geven. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Raad oordeelt dat de herziening niet kennelijk onredelijk is en dat er geen aanleiding is om van de herziening af te zien.

Uitspraak

17.620 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
16 december 2016, 16/412 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 31 juli 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.C.C.M. Nadaud, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend en op de nader ingediende stukken gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2018. Namens appellante is verschenen mr. Nadaud. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt vanaf 1 januari 2010 een (onvolledig) ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Oudersdomswet (AOW). Appellante ontvangt daarnaast een zogenoemde ‘Altersrente’ (Duitse rente) van de Deutsche Rentenversicherung (DRV) Westfalen.
1.2.
Met ingang van 24 februari 2010 heeft de Svb aan appellante algemene bijstand toegekend in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) op grond van artikel 47a van de Participatiewet (PW). Bij de berekening van de
AIO-aanvulling is de Svb uitgegaan van de bijstandsnorm voor een alleenstaande waarop onder meer het AOW-pensioen en de Duitse rente in mindering zijn gebracht. Bij de toekenning van de AIO-aanvulling heeft de Svb aan appellante meegedeeld dat zij wijzigingen in haar situatie, waaronder wijzigingen in haar inkomen, moet doorgegeven. Met ingang van 1 juli 2011 heeft de Svb het bedrag van de AIO-aanvulling herzien omdat het bedrag van de Duitse rente was verhoogd. Naar aanleiding van meldingen van appellante dat het bedrag aan Duitse rente was verhoogd, heeft de Svb ook per 1 juli 2012 en 1 juli 2013 de AIO-aanvulling herzien. De Svb heeft appellante in de herzieningsbesluiten nogmaals gewezen op haar verplichting om wijzigingen door te geven omdat deze gevolgen kunnen hebben voor de AIO-aanvulling.
1.3.
Bij besluit van 21 juli 2014 heeft de Svb aan appellante meegedeeld dat de hoogte van de AIO-aanvulling per 1 juli 2014 wordt gewijzigd. Bij de berekening is de Svb uitgegaan van een volgens appellante zelf doorgegeven bedrag van € 407,47 aan inkomsten uit Duitse rente.
1.4.
Bij brief van 23 augustus 2014 heeft de DRV aan appellante meegedeeld dat de Duitse rente met ingang van 1 juli 2014 wordt verhoogd naar € 493,30 en dat zij over de maanden juli en augustus 2014 een nabetaling ontvangt.
1.5.
In september 2015 heeft een medewerker van de Svb het Europese online informatiesysteem van de DRV geraadpleegd. Daaruit is gebleken dat het bedrag dat appellante aan Duitse rente ontvangt per 1 juli 2014 € 493,30 bedraagt in plaats van het bedrag van € 407,47 waarvan de Svb was uitgegaan. Voorts bleek dat het bedrag aan Duitse rente per 1 juli 2015 is verhoogd naar € 503,65.
1.6.
Bij twee afzonderlijke besluiten van 7 september 2015, na bezwaar gehandhaafd
bij besluit van 8 januari 2016 (bestreden besluit), heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellante met ingang van juli 2014 herzien en de over de periode van juli 2014 tot en met augustus 2015 gemaakte kosten van de teveel betaalde AIO-aanvulling tot een bedrag van
€ 966,10 netto van haar teruggevorderd. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden, omdat zij het per
1 juli 2014 ontvangen bedrag aan Duitse rente onjuist heeft doorgegeven en het per
1 juli 2015 ontvangen bedrag aan Duitse rente in het geheel niet heeft doorgegeven. Volgens de Svb is in dit geval een herziening met volledige terugwerkende kracht niet kennelijk onredelijk.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat de Duitse rente op grond van de artikelen 31 en 32 van de PW
als inkomen bij de berekening van de aan appellante toekomende AIO-aanvulling in aanmerking moet worden genomen.
4.2.
Het geschil in hoger beroep beperkt zicht tot de beantwoording van de vraag of de Svb terecht de AIO-aanvulling over de periode van 1 juli 2014 tot 23 augustus 2014 heeft herzien. Appellante heeft daarbij een beroep gedaan op het beleid van de Svb in gevallen waarbij ten nadele van een betrokkene wordt teruggekomen van een eerder genomen besluit waarbij rekening is gehouden met algemene rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Uitgangspunt van dit beleid is dat de Svb niet tot herziening of intrekking met volledige terugwerkende kracht overgaat als de betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen en hij voorts niet heeft kunnen onderkennen dat de uitkering ten onrechte werd verleend. Voorts blijkt uit de beleidsregels van de Svb dat met toepassing van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geheel of gedeeltelijk van herziening wordt afgezien als de bijzondere omstandigheden van het geval tot het oordeel leiden dat een volledige terugwerkende kracht kennelijk onredelijk is. Daarbij is van belang de mate waarin een betrokkene en de Svb een verwijt kan worden gemaakt en de mate waarin de herziening onevenredig ingrijpend is in het dagelijks leven van de betrokkene.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 19 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1846), moet het in 4.2 genoemde beleid van de Svb aangemerkt worden als buitenwettelijk, begunstigend beleid. Een dergelijk beleid dient door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast.
4.4.
De Svb heeft een uitdraai uit haar digitale systeem van 17 juli 2014 overgelegd, waarop staat vermeld dat appellante telefonisch heeft doorgegeven dat de nieuwe hoogte van de Duitse rente per 1 juli 2014 € 407,47 bedraagt. Appellante kan niet worden gevolgd in haar betoog dat zij altijd de wijzigingen in de Duitse rente heeft doorgegeven en dat het onwaarschijnlijk is dat zij in juli 2014 niet het juiste bedrag zou hebben doorgegeven. Ook al zou het zo zijn dat de Svb het opgegeven bedrag verkeerd heeft genoteerd, dan wel - zoals appellante nadien heeft gesteld - dat zij het juiste bedrag destijds niet kon weten omdat dit pas op 23 augustus 2014 aan haar is meegedeeld, dan nog staat vast dat appellante heeft verzuimd om het bedrag nadien te corrigeren. In het in 1.3 genoemde besluit van 21 juli 2014 heeft
de Svb bij de berekening van de AIO-aanvulling vermeld dat de Duitse rente van € 407,47 als inkomen wordt aangemerkt. Het had op de weg van appellante gelegen om aan de Svb te melden dat dit bedrag niet klopte. Dat appellante er naar haar zeggen overheen gelezen heeft, komt voor haar rekening en risico. Het feit dat de Svb ook via het Europese online informatiecentrum de door appellante ontvangen Duitse rente kan nazien, ontslaat appellante niet van haar inlichtingenverplichting. Dit betekent dat, anders dan appellante heeft aangevoerd, niet is voldaan aan de in het beleid van de Svb gestelde voorwaarde dat appellante al haar verplichtingen is nagekomen. Voorts was appellante, gezien de informatie die zij hierover van de Svb had gekregen en haar ervaring in voorgaande jaren, bekend met het feit dat de Duitse rente van belang was voor de hoogte van haar AIO-aanvulling. Hierdoor is evenmin voldaan aan de voorwaarde dat zij niet kon onderkennen dat de uitkering ten onrechte werd verleend.
4.5.
Voorts is niet gebleken dat de Svb het hiervoor in 4.2 omschreven op artikel 3:4 van de Awb gebaseerde onderdeel van het beleid niet consistent heeft toegepast. Van het feit dat sinds juli 2014 niet het juiste bedrag aan Duitse rente met haar AIO-aanvulling is verrekend, kan appellante, gelet op 4.4 een verwijt worden gemaakt. Bovendien is niet gebleken dat de herziening onevenredig ingrijpend is in het dagelijks leven van appellante. Dit betekent dat er voor de Svb geen aanleiding bestond om op grond van het beleid geheel of gedeeltelijk af te zien van herziening.
4.6.
Tegen de terugvordering van de teveel gemaakte kosten van de AIO-aanvulling zijn geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd, zodat de terugvordering geen bespreking behoeft.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2018.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) C.A.E. Bon

LO