ECLI:NL:CRVB:2017:1846
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.M. van der Kade
- L. Koper
- C.W.J. Schoor
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van onverschuldigd betaalde AOW-toeslag na schending van inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de herziening en terugvordering van een AOW-toeslag aan de appellant centraal staan. De appellant had op 17 juli 2007 een aanvraag ingediend voor een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en daarbij aangegeven dat zijn echtgenote geen inkomsten had. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft op basis van deze informatie een AOW-uitkering met toeslag voor de echtgenote toegekend. Echter, in 2014 bleek dat de echtgenote een bedrijfspensioen ontving, wat niet was gemeld door de appellant. Hierdoor heeft de Svb de toeslag herzien en de onverschuldigd betaalde bedragen teruggevorderd.
De rechtbank heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, omdat hij zijn inlichtingenverplichting niet was nagekomen. In hoger beroep handhaafde de appellant zijn standpunt dat de Svb op de hoogte had kunnen zijn van het bedrijfspensioen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de appellant had moeten begrijpen dat hij te veel toeslag ontving en dat hij de Svb niet op de hoogte heeft gesteld van de inkomsten van zijn echtgenote. De Raad bevestigt dat de Svb gehouden is tot terugvordering van onverschuldigd betaalde toeslag, tenzij er dringende redenen zijn om hiervan af te zien. De appellant heeft echter niet aangetoond dat hij in een noodsituatie verkeert, waardoor de terugvordering onaanvaardbare gevolgen zou hebben.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.