ECLI:NL:CRVB:2018:2416
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens niet gemelde hennepkwekerij en constante stortingen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarbij de bijstandsuitkering van appellante is ingetrokken en de gemaakte kosten zijn teruggevorderd. Appellante ontving sinds 24 juni 2003 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een signaal van de politie over een hennepkwekerij in een door appellante gehuurde woning, heeft de sociale recherche van de gemeente Almere een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek heeft aangetoond dat appellante in strijd met haar inlichtingenverplichting heeft gehandeld door geen melding te maken van de hennepkwekerij en de contante stortingen op haar bankrekening. Het college heeft daarop besloten de bijstand van appellante in te trekken en de kosten van bijstand terug te vorderen, wat resulteerde in een bedrag van € 63.584,32.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, omdat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar partner de hennepkwekerij exploiteerde en dat hij haar woning en bankpas gebruikte. De rechtbank oordeelde dat appellante niet heeft betwist dat er een professioneel ingerichte hennepkwekerij in haar woning was en dat zij de huurovereenkomst had ondertekend. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De Raad is van mening dat de rechtbank de gronden van appellante adequaat heeft behandeld en dat er geen nieuwe argumenten zijn aangevoerd die de eerdere beslissing kunnen ondermijnen.
De Raad concludeert dat de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van de kosten gerechtvaardigd zijn, en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.