ECLI:NL:CRVB:2018:2412

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2018
Publicatiedatum
7 augustus 2018
Zaaknummer
17/6089 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor kosten woninginrichting zonder bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die in februari 2016 vanuit Curaçao naar Nederland was gekomen, ontving bijstand op basis van de Participatiewet (PW). Hij had aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van de eerste maand huur en woninginrichting, maar deze aanvragen werden door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam afgewezen. Het college stelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de kosten noodzakelijk maakten, en de rechtbank bevestigde deze afwijzing.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de appellant niet had aangetoond dat de kosten voor woninginrichting voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden. De Raad oordeelde dat de appellant, ondanks zijn financiële situatie, in staat had moeten zijn om te reserveren voor deze kosten. De kosten waren bovendien voorzienbaar, aangezien de appellant al voor zijn verhuizing naar Nederland op de hoogte was van de noodzaak om te verhuizen en in te richten. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt het belang van het kunnen aantonen van bijzondere omstandigheden bij aanvragen voor bijzondere bijstand en dat kosten in beginsel uit de bijstandsnorm of door middel van reservering moeten kunnen worden voldaan. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.6089 PW

Datum uitspraak: 24 juli 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 augustus 2017, 17/1630 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J.E. Stout, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 12 juni 2018. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is in februari 2016 vanuit Curaçao naar Nederland gekomen. Hij ontvangt met ingang van 5 augustus 2016 bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) naar de norm voor een tijdelijk adresloze. Aan de bijstandverlening is de voorwaarde verbonden dat appellant binnen twee maanden ingeschreven dient te staan op een geldig adres, waar hij ook daadwerkelijk verblijft.
1.2.
Met ingang van 1 november 2016 huurt appellant een kamer op het adres
[adres] . Op 31 oktober 2016 heeft appellant een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van de eerste maand huur en een waarborgsom ingediend. Op diezelfde datum heeft hij tevens een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting ingediend.
1.3.
Bij besluit van 4 november 2016 (besluit 1) heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van eerste huur en waarborgsom afgewezen. Bij afzonderlijk besluit van 4 november 2016 (besluit 2) heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting eveneens afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 1 maart 2017 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 4 november 2016 ongegrond verklaard op de grond dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de PW.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de PW is, voor zover van belang, bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, van de PW niet van toepassing zijn.
4.2.
Het gaat hier om kosten die, indien zij noodzakelijk zijn, gerekend worden tot de periodieke dan wel incidentele algemene kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden voldaan uit het inkomen op bijstandsniveau, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de zich voordoende, noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat die kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
4.3.
Tussen partijen is uitsluitend in geschil of de kosten voor woninginrichting voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Daarbij speelt met name de vraag of appellant de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor deze kosten.
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat de bijzondere omstandigheden zijn gelegen in het feit dat hij - bij aankomst in Nederland - er niet in is geslaagd om werk te vinden. Hij heeft vervolgens geleefd van het spaargeld dat hij had meegenomen uit Curaçao. Onder deze omstandigheden kon appellant niet reserveren voor de inrichtingskosten die volgens hem niet voorzienbaar waren.
4.5.
In wat appellant heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Evenals de rechtbank wordt geoordeeld dat de met de verhuizing samenhangende inrichtingskosten voorzienbaar waren al voordat appellant
- zonder concreet uitzicht op werk - naar Nederland kwam. Bovendien beschikte appellant vanaf 5 augustus 2016 over een inkomen en moet hij in staat zijn geweest een bedrag te reserveren. Het enkele feit dat hij in eerste instantie een uitkering ontving naar de norm voor een tijdelijk adresloze maakt dit niet anders. Evenmin heeft appellant aannemelijk gemaakt dat hij de kosten voor woninginrichting niet heeft kunnen voldoen door middel van gespreide betaling achteraf.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2018.
(getekend) A.M. Overbeeke
(getekend) S.A. de Graaff

IJ