ECLI:NL:CRVB:2018:2405
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsverlening en gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de intrekking van haar bijstandsuitkering werd bevestigd. Appellante ontving sinds 1995 bijstand, maar het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft haar bijstand per 23 december 2015 ingetrokken, omdat zij volgens het college een gezamenlijke huishouding voerde met haar partner [X]. Dit werd gebaseerd op anonieme meldingen en onderzoek naar het waterverbruik op de adressen van appellante en [X]. De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat er voldoende feitelijke grondslag is voor het aannemen van een gezamenlijke huishouding, mede door het onweerlegbare rechtsvermoeden dat van toepassing is wanneer er kinderen uit de relatie zijn geboren. Appellante heeft betoogd dat zij en [X] nooit samen in dezelfde woning hebben gewoond, maar de Raad heeft haar verklaring en het hoge waterverbruik op het adres van [X] als bewijs voor de gezamenlijke huishouding geaccepteerd. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek van appellante om schadevergoeding afgewezen.