ECLI:NL:CRVB:2018:2392
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand in verband met WW-uitkering zonder dringende redenen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Het geschil betreft de herziening en terugvordering van bijstand over de periode van 16 juli 2015 tot en met 31 december 2015. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de herziening en terugvordering gebaseerd op het feit dat appellant geen melding heeft gemaakt van de toekenning van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, die met terugwerkende kracht was verleend bij besluit van 2 oktober 2015.
De Centrale Raad heeft vastgesteld dat de bevoegdheid tot herziening en terugvordering niet langer in geschil is. De kern van het geschil ligt in de vraag of er dringende redenen zijn om van de terugvordering af te zien. Dringende redenen kunnen zich voordoen als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen heeft voor de appellant. De Raad heeft erkend dat appellant psychische problemen heeft, die al bestonden vóór het besluit tot terugvordering. Echter, appellant heeft niet aangetoond dat deze problemen zijn verergerd door de terugvordering.
Op basis van deze overwegingen heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat er geen dringende redenen zijn om van de terugvordering af te zien. De uitspraak van de rechtbank Rotterdam is dan ook bevestigd. Deze beslissing is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de feiten en omstandigheden van de zaak, waarbij de belangen van de appellant en de wettelijke verplichtingen van het college zijn afgewogen.