ECLI:NL:CRVB:2018:2376
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en geschiktheid voor arbeid na ziekte
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv, waarin werd vastgesteld dat zij met ingang van 9 januari 2014 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellante, die eerder als activiteitenbegeleidster werkte, had zich ziek gemeld met heup- en knieklachten en stelde dat haar beperkingen waren onderschat. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, maar in hoger beroep oordeelt de Centrale Raad van Beroep dat de rechtbank dit ten onrechte heeft gedaan. De Raad concludeert dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd, maar dat het Uwv niet voldoende heeft onderbouwd dat appellante geschikt was voor haar eigen werk of een vergelijkbare functie op de arbeidsmarkt. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en het besluit van het Uwv, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante.