ECLI:NL:CRVB:2018:2367
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering en recht op ZW-uitkering
In deze zaak gaat het om de hoger beroepen van appellante tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag, waarbij haar aanvragen voor een WIA-uitkering en een ZW-uitkering zijn afgewezen. Appellante, die zich ziek had gemeld vanwege zwangerschapsgerelateerde klachten en later psychische klachten, had in 2014 een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv concludeerde dat zij met ingang van 26 mei 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat zij geschikt was voor andere functies. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hebben gehouden met haar klachten en beperkingen, waaronder paniekaanvallen en agorafobie. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld, waarbij een deskundige is ingeschakeld om de medische situatie van appellante te onderzoeken. De deskundige concludeerde dat er geen relevante afwijkingen zijn gevonden en dat de klachten van appellante niet in overeenstemming zijn met bekende psychiatrische patronen. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de conclusies van de deskundige logisch waren. De Raad bevestigde de uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen recht had op een WIA-uitkering en dat het Uwv terecht had vastgesteld dat zij met ingang van 3 februari 2015 geen recht had op een ZW-uitkering.