ECLI:NL:CRVB:2018:2352
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de toekenning en verantwoording van een persoonsgebonden budget (pgb) in het kader van de AWBZ
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, vertegenwoordigd door N. Verheij, had een persoonsgebonden budget (pgb) van € 5.175,- ontvangen van het Zorgkantoor op basis van de Regeling subsidies AWBZ voor zorg in 2014. Het Zorgkantoor heeft echter de verantwoording van de besteding van het pgb afgekeurd, omdat niet was aangetoond dat de zorg die was verleend AWBZ-zorg betrof. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van het Zorgkantoor ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat de rechtbank inconsistent heeft geoordeeld in vergelijkbare zaken en dat hij onterecht wordt afgerekend op fouten die ook het Zorgkantoor heeft gemaakt. De Raad heeft echter geoordeeld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de zorg die hij heeft ontvangen kwalificeert als AWBZ-zorg. De Raad heeft benadrukt dat het aan de budgethouder is om aan te tonen dat de zorg is verleend en betaald, en dat de appellant hierin niet is geslaagd.
De Raad heeft geconcludeerd dat het Zorgkantoor in redelijkheid tot de belangenafweging kon komen om het pgb op nihil vast te stellen, aangezien er geen bewijs was dat de appellant (een deel van) zijn pgb had besteed aan AWBZ-zorg. De terugvordering van het bedrag door het Zorgkantoor is ook gerechtvaardigd, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die dit zouden verhinderen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, met verbetering van de gronden.