ECLI:NL:CRVB:2018:2350
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake eigen bijdrage AWBZ voor zorg met verblijf in een instelling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin werd geoordeeld dat appellante voor het gehele jaar 2012 een eigen bijdrage verschuldigd was op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Appellante had aangevoerd dat zij enkele maanden in 2012 buiten het woonzorgcentrum had verbleven, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat zij onvoldoende bewijs had geleverd om deze claim te onderbouwen. De Raad stelde vast dat CAK, de instantie die de eigen bijdrage vaststelt, de bijdrage correct had berekend op basis van de definitieve inkomensgegevens van appellante. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante geen verifieerbare gegevens had overgelegd die haar stelling ondersteunden. De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de eigen bijdrage van € 153,10 per maand terecht was vastgesteld. Tevens werd het beroep op rechtsverwerking door appellante verworpen, omdat het tijdsverloop geen invloed had op de bevoegdheid van CAK om de eigen bijdrage vast te stellen. De uitspraak werd gedaan door H.J. de Mooij, met B. Dogan als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 1 augustus 2018.