ECLI:NL:CRVB:2018:2348
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de woonplaats van appellante in het kader van studiefinanciering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap terecht de studiefinanciering van appellante had herzien, omdat zij niet op haar basisregistratie personen (brp) adres woonde. De Raad bevestigt dit oordeel en stelt dat de bevindingen van het onderzoek naar de woonsituatie van appellante voldoende feitelijke grondslag bieden voor het standpunt van de minister.
Appellante had van februari tot en met december 2016 studiefinanciering ontvangen, maar de minister concludeerde na huisbezoeken dat appellante niet op het opgegeven adres woonde. Tijdens deze huisbezoeken werden geen persoonlijke spullen van appellante aangetroffen, wat de minister deed besluiten de studiefinanciering te herzien. Appellante betwistte deze conclusie en voerde aan dat haar beperkte financiële middelen en medische situatie verklaringen waren voor de afwezigheid van persoonlijke spullen op het brp-adres.
De Raad oordeelt dat de argumenten van appellante niet overtuigend zijn en dat er onvoldoende bewijs is dat zij daadwerkelijk op het brp-adres woonde. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af. De uitspraak is gedaan door J. Brand, met S.L. Alves als griffier, en is openbaar uitgesproken op 1 augustus 2018.