ECLI:NL:CRVB:2018:2344

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 augustus 2018
Publicatiedatum
1 augustus 2018
Zaaknummer
16/3625 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WGA-loonaanvullingsuitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellante, die laatstelijk werkzaam was als schoonmaakster. Appellante is op 29 december 2009 uitgevallen met lichamelijke klachten en heeft in 2012 recht gekregen op een loongerelateerde WGA-uitkering. In 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante in aanmerking komt voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, maar na bezwaar van zowel appellante als haar voormalig werkgever is deze uitkering in 2016 ingetrokken. De rechtbank Amsterdam heeft in haar uitspraak van 19 april 2016 geoordeeld dat het bestreden besluit van het Uwv zorgvuldig was en dat de medische en arbeidskundige grondslag voldoende was onderbouwd.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij ernstige rug- en schouderklachten heeft, maar het Uwv heeft bevestigd dat er op de datum in geding geen schouderklachten meer waren. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor de conclusie dat appellante meer beperkt is dan de verzekeringsartsen van het Uwv hebben aangenomen. De Raad heeft vastgesteld dat de medische grondslag van het bestreden besluit terecht is onderschreven en dat appellante in staat moet worden geacht om de voor haar geselecteerde functies te vervullen. Het hoger beroep is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd.

Uitspraak

16.3625 WIA

Datum uitspraak: 1 augustus 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
19 april 2016, 16/376 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.A. Madern, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Madern. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. F. A. Steeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als schoonmaakster voor 38 uur per week. Op
29 december 2009 is zij uitgevallen met lichamelijke klachten. Naar aanleiding van een aanvraag van appellante om uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv na een medisch en arbeidskundig onderzoek bij besluit van 7 december 2012 vastgesteld dat zij met ingang van 26 december 2012 recht
heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering. Daarbij is bepaald dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante 100% is en de loongerelateerde uitkering kan voortduren tot 26 juni 2015.
1.2.
Bij besluit van 13 april 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante vanaf 26 juni 2015
in aanmerking komt voor een WGA-loonaanvullingsuitkering. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80 tot 100%.
1.3.
Tegen het besluit van 13 april 2015 hebben zowel appellante als haar voormalig
werkgever bezwaar ingediend. In bezwaar is namens de voormalig werkgever van appellante naar voren gebracht dat appellante volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en in aanmerking dient te worden gebracht voor een IVA-uitkering. Appellante heeft in bezwaar gesteld dat het maatmaninkomen gecorrigeerd dient te worden naar € 11,02.
1.4.
Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 15 september 2015
vastgesteld dat de eerder opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
9 november 2012 aanpassing behoeft. Hij heeft een aantal beperkingen toegevoegd, onder meer voor reiken en buigen, en een beperking voor frequent reiken verwijderd. Een nieuwe FML is opgesteld. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van
7 oktober 2015 geconcludeerd dat er geen grond is voor wijziging van het maatmaninkomen. Hij heeft wel het opleidingsniveau van appellante opnieuw vastgesteld. Aan de hand van de gewijzigde FML van 15 september 2015 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nieuwe functies geselecteerd op basis waarvan het verlies aan verdiencapaciteit is vastgesteld op nul.
1.5.
Het Uwv heeft op 8 oktober 2015 een voornemen tot wijziging van het besluit van
13 april 2015 aan appellante bekendgemaakt. Appellante is ervan op de hoogte gebracht dat het arbeidsongeschiktheidspercentage is gewijzigd en dat haar uitkering zal worden beëindigd met ingang van zes weken na de dag waarop de beslissing op bezwaar bekend wordt gemaakt. Appellante heeft meegedeeld zich hierin niet te kunnen vinden. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 7 december 2015 vastgesteld dat aanleiding bestaat om, in verband met de rugklachten van appellante, een lichte beperking toe te voegen voor frequent lichte voorwerpen hanteren. Deze verzekeringsarts heeft op 7 december 2015 een nieuwe FML opgesteld. Aan de hand van deze gewijzigde FML heeft de arbeidsdeskundige in een rapport van 9 december 2015 gemotiveerd dat de eerder geselecteerde functies passend zijn.
1.6.
Bij besluit van 9 december 2015 (bestreden besluit) is de WGA-loonaanvullingsuitkering
van appellante met ingang van 21 januari 2016 ingetrokken, omdat haar arbeidsongeschiktheid op 26 juni 2015 minder dan 35% bedraagt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat aan het bestreden besluit
een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 29 maart 2016 een reactie gegeven op de stelling van appellante in beroep dat zij verdergaand beperkt moet worden beschouwd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan de medische beoordeling te twijfelen. Ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank onderschreven.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij ernstige rug- en schouderklachten heeft. Appellante heeft medische informatie ingebracht van orthopedisch chirurg L. Beimers van 22 juni 2016 en van 20 juli 2016.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. In een rapport van
29 augustus 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen gegeven dat op
de datum in geding geen schouderklachten meer speelden. In nadere rapporten van
12 oktober 2016 en 30 maart 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat op grond van de ingebrachte medische informatie niet kan worden geconcludeerd dat op de datum in geding sprake was van schouderklachten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een toereikend gemotiveerde medische en arbeidskundige grondslag en of terecht is vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 26 juni 2015 minder dan 35% is. Het geschil spitst zich met name toe op de vraag of op de datum in geding (21 januari 2016) sprake is van schouderklachten op grond waarvan er aanleiding is om beperkingen aan te nemen die niet zijn vermeld in de FML van
7 december 2015.
4.2.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor de conclusie dat appellante meer beperkt is dan de verzekeringsartsen van het Uwv hebben aangenomen. In de beschikbare medische gegevens zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het standpunt van appellante dat onvoldoende rekening is gehouden met haar schouderklachten. De schouderklachten van appellante zijn in 2012 niet van zodanige
aard geweest dat ze aanleiding hebben gegeven tot het stellen van meer arbeidsbeperkingen dan voor activiteiten boven schouderhoogte. Deze beperking is in de FML van
7 december 2015 gehandhaafd. Verder heeft appellante schouderklachten, waarvan volgens haar eind 2015 sprake was, noch bij de primaire arts, noch bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemeld. In de beschikbare informatie van de huisarts en de behandelend fysiotherapeut is evenmin iets terug te vinden over schouderklachten van appellante rond de datum in geding. De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit dan ook terecht onderschreven.
4.3.
De rechtbank heeft verder terecht geoordeeld dat, uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid in de FML van 7 december 2015, appellante in staat moet worden geacht om de voor haar geselecteerde functies te vervullen.
4.4.
Gelet op wat onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2018.
(getekend) M. Greebe
(getekend) I.G.A.H. Toma

LO