ECLI:NL:CRVB:2018:2344
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WGA-loonaanvullingsuitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellante, die laatstelijk werkzaam was als schoonmaakster. Appellante is op 29 december 2009 uitgevallen met lichamelijke klachten en heeft in 2012 recht gekregen op een loongerelateerde WGA-uitkering. In 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante in aanmerking komt voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, maar na bezwaar van zowel appellante als haar voormalig werkgever is deze uitkering in 2016 ingetrokken. De rechtbank Amsterdam heeft in haar uitspraak van 19 april 2016 geoordeeld dat het bestreden besluit van het Uwv zorgvuldig was en dat de medische en arbeidskundige grondslag voldoende was onderbouwd.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij ernstige rug- en schouderklachten heeft, maar het Uwv heeft bevestigd dat er op de datum in geding geen schouderklachten meer waren. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor de conclusie dat appellante meer beperkt is dan de verzekeringsartsen van het Uwv hebben aangenomen. De Raad heeft vastgesteld dat de medische grondslag van het bestreden besluit terecht is onderschreven en dat appellante in staat moet worden geacht om de voor haar geselecteerde functies te vervullen. Het hoger beroep is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd.