Op 10 juli 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de intrekking van bijstand door het dagelijks bestuur Werk en Inkomen Lekstroom (WIL) na een opschorting. Appellante was niet verschenen, maar had wel tijdig contact opgenomen met WIL over de gevraagde bankafschriften. In plaats daarvan had zij afgesproken om bewijsstukken van opheffing van de bankrekeningen te overleggen. De Centrale Raad oordeelde dat het voor appellante niet volstrekt helder was wat van haar werd verwacht en dat WIL had nagelaten om het gewijzigde verzoek schriftelijk vast te leggen. Hierdoor was appellante in het ongewisse over de termijn waarbinnen zij aan het verzoek moest voldoen. De Raad concludeerde dat het dagelijks bestuur niet bevoegd was om de bijstand in te trekken, omdat er geen sprake was van verzuim. Het hoger beroep werd toegewezen, het schadeverzoek werd gehonoreerd en het dagelijks bestuur werd veroordeeld in de proceskosten van appellante. De uitspraak vernietigde de eerdere beslissing en verklaarde het beroep gegrond.