Uitspraak
16.5142 WIA
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 juli 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellante, die als pedagogisch medewerkster werkzaam was, had zich op 9 november 2006 ziek gemeld vanwege rugklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat zij per 6 november 2008 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Na een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid werd zij per 1 juni 2013 in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering, met een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
De appellante had in hoger beroep aangevoerd dat er geen zorgvuldig medisch onderzoek was verricht en dat onvoldoende rekening was gehouden met haar pijnklachten en psychische klachten. De rechtbank had echter geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was geweest en dat de belastbaarheid van appellante juist was vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft deze oordelen bevestigd. De verzekeringsarts had de dossiergegevens bestudeerd en zowel een psychisch als lichamelijk onderzoek verricht. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van het medisch onderzoek en dat de geselecteerde functies niet boven de belastbaarheid van appellante uitkwamen.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De Centrale Raad van Beroep heeft daarmee de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigd.