ECLI:NL:CRVB:2018:2308

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juli 2018
Publicatiedatum
27 juli 2018
Zaaknummer
16/5142 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische geschiktheid en belastbaarheid van een appellante in het kader van de WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 juli 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellante, die als pedagogisch medewerkster werkzaam was, had zich op 9 november 2006 ziek gemeld vanwege rugklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat zij per 6 november 2008 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Na een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid werd zij per 1 juni 2013 in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering, met een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.

De appellante had in hoger beroep aangevoerd dat er geen zorgvuldig medisch onderzoek was verricht en dat onvoldoende rekening was gehouden met haar pijnklachten en psychische klachten. De rechtbank had echter geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was geweest en dat de belastbaarheid van appellante juist was vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft deze oordelen bevestigd. De verzekeringsarts had de dossiergegevens bestudeerd en zowel een psychisch als lichamelijk onderzoek verricht. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van het medisch onderzoek en dat de geselecteerde functies niet boven de belastbaarheid van appellante uitkwamen.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De Centrale Raad van Beroep heeft daarmee de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

16.5142 WIA

Datum uitspraak: 25 juli 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 juli 2016, 15/6181 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I. van Baaren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Baaren. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. W.P.W.M. Wiertz.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als pedagogisch medewerkster. Op 9 november 2006 heeft zij
zich ziek gemeld wegens rugklachten. Het Uwv heeft vastgesteld dat voor appellante per
6 november 2008 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Na een melding toegenomen arbeidsongeschiktheid heeft het Uwv appellante per 1 juni 2013 in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Per 1 november 2013 is de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd naar de klasse 45 tot 55%
.
1.2.
Na een nieuwe melding toegenomen arbeidsongeschiktheid op 9 juni 2014 heeft het Uwv
na medisch en arbeidskundig onderzoek bij besluit van 15 oktober 2014 de
WGA-vervolguitkering voortgezet, met ingang van 1 januari 2015 gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. De verzekeringsarts van het Uwv heeft vastgesteld dat appellante nog steeds chronische pijnklachten en daarmee verband houdende psychische klachten heeft. In een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 september 2014 heeft hij appellante belastbaar geacht conform de eerder opgestelde FML van 17 december 2013. Daarin zijn zowel voor fysieke als voor psychische belasting beperkingen aangenomen en tevens een urenbeperking van vier uur per dag en twintig uur per week. Bij besluit van
5 augustus 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 oktober 2014 ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De
rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat de belastbaarheid van appellante juist is vastgesteld. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verzekeringsartsen over een volledig beeld van de medische situatie van appellante beschikten en dat op grond van de beschikbare gegevens kan worden aangenomen dat zij niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. De geselecteerde functies overschrijden de belastbaarheid van appellante naar het oordeel van de rechtbank niet.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat geen zorgvuldig medisch onderzoek is verricht, omdat het advies van de huisarts onvoldoende is betrokken in de beoordeling. Voorts stelt appellante dat te weinig rekening is gehouden met haar pijnklachten, psychische en energetische klachten. Zij acht zich niet in staat de geselecteerde functies te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek volledig en zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft de dossiergegevens bestudeerd, een oriënterend psychisch onderzoek verricht alsmede een lichamelijk onderzoek aan de rug. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante gezien op de hoorzitting en de bij de behandelend sector opgevraagde informatie op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. Dat het advies van de huisarts over een urenbeperking niet is overgenomen maakt het onderzoek niet onzorgvuldig.
4.2.
Ook heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat er onvoldoende aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies uit het medisch onderzoek. Geconcludeerd wordt dat met de rapporten van 26 september 2014 van de verzekeringsarts en van 17 juni 2015 en
29 oktober 2015 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk is onderbouwd hoe tot de vaststelling van de belastbaarheid van appellante is gekomen en waarom er geen aanleiding bestaat meer beperkingen aan te nemen. Uit de rapporten blijkt dat de verzekeringsartsen de rugproblematiek, de pijnklachten, de psychische klachten en energetische belastbaarheid in hun beoordeling hebben betrokken en daartoe beperkingen hebben vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aan de hand van de Standaard verminderde arbeidsduur inzichtelijk uiteengezet dat een grotere urenbeperking vanuit de onderzoeksbevindingen noch vanuit een verminderde beschikbaarheid door een tijdsintensieve behandeling is te onderbouwen. Uit de brief van 25 mei 2015 van de huisarts kan geen dwingend advies worden opgemaakt om een grotere urenbeperking aan te nemen. De huisarts heeft in zijn brief van 25 mei 2015 geopperd drie halve dagen te werken met de gedachte de werktijden uit te breiden omdat appellante te kennen had gegeven vijf halve dagen per week als belastend te ervaren. Appellante heeft in hoger beroep geen nadere medische informatie in geding gebracht die doet twijfelen aan de belastbaarheid als neergelegd in de FML van 26 september 2014.
4.3.
Ten slotte wordt ook het oordeel van de rechtbank onderschreven dat er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de medische geschiktheid van appellante voor de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd. In het Resultaat functiebeoordeling van 30 september 2014, aangevuld met het rapport van 27 juli 2015 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is toereikend gemotiveerd dat appellante deze functies met inachtneming van haar beperkingen kan vervullen.
5. Uit de overwegingen 4.1, 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2018.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) L.V. van Donk
ew