ECLI:NL:CRVB:2018:2307
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WGA-loonaanvullingsuitkering na herbeoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellante, die als productiemedewerker werkzaam was, had zich op 27 februari 2012 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat zij met ingang van 10 maart 2014 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid aanvankelijk op 100% was vastgesteld. Op 1 juni 2015 vond er een herbeoordeling plaats, waarbij de verzekeringsarts concludeerde dat appellante niet langer ernstig disfunctioneerde, maar wel kwetsbaar was. De mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 53,32% en de WGA-loonaanvullingsuitkering bleef ongewijzigd.
Appellante ging in beroep tegen het besluit van het Uwv, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar paniekaanvallen meer beperkingen met zich meebrachten dan het Uwv had aangenomen. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv berustte op een deugdelijke medische grondslag. De verzekeringsartsen hadden zorgvuldig onderzoek verricht en de informatie van de behandelend psychiater was op een kenbare wijze in de beoordeling betrokken. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat appellante, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, in staat was de geselecteerde functies te vervullen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en ondertekend door de voorzitter en de griffier.