ECLI:NL:CRVB:2018:2307

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juli 2018
Publicatiedatum
27 juli 2018
Zaaknummer
16/5159 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WGA-loonaanvullingsuitkering na herbeoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellante, die als productiemedewerker werkzaam was, had zich op 27 februari 2012 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat zij met ingang van 10 maart 2014 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid aanvankelijk op 100% was vastgesteld. Op 1 juni 2015 vond er een herbeoordeling plaats, waarbij de verzekeringsarts concludeerde dat appellante niet langer ernstig disfunctioneerde, maar wel kwetsbaar was. De mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 53,32% en de WGA-loonaanvullingsuitkering bleef ongewijzigd.

Appellante ging in beroep tegen het besluit van het Uwv, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar paniekaanvallen meer beperkingen met zich meebrachten dan het Uwv had aangenomen. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv berustte op een deugdelijke medische grondslag. De verzekeringsartsen hadden zorgvuldig onderzoek verricht en de informatie van de behandelend psychiater was op een kenbare wijze in de beoordeling betrokken. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat appellante, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, in staat was de geselecteerde functies te vervullen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

16.5159 WIA

Datum uitspraak: 25 juli 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
30 juni 2016, 15/2869 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Hoogendonk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hoogendonk. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als productiemedewerker. Zij heeft zich op 27 februari 2012
ziek gemeld voor haar werkzaamheden wegens psychische klachten. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante met ingang van 10 maart 2014 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Met ingang van
10 september 2015 heeft het Uwv deze uitkering omgezet in een
WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
Op 1 juni 2015 heeft op verzoek van de (ex-)werkgever een herbeoordeling van de
belastbaarheid van appellante plaatsgevonden. De verzekeringsarts van het Uwv heeft geconcludeerd dat geen sprake meer is van ernstig disfunctioneren in het psychosociaal functioneren. Gezien de informatie van de behandelaar vindt hij appellante nog wel erg kwetsbaar en acht hij een energetische beperking ten gevolge van depressie en angstklachten aannemelijk. Hij heeft in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 juli 2015 een urenbeperking en beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren opgenomen. Met deze FML heeft een arbeidsdeskundige vijf functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante berekend. Bij besluit van 31 augustus 2015 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 53,32%. De hoogte van de WGA-loonaanvullingsuitkering, die tot 1 september 2017 loopt, blijft ongewijzigd.
1.3.
Bij besluit van 24 november 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van
appellante tegen het besluit van 31 augustus 2015 ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het
bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt, waarbij appellante lichamelijk en psychisch is onderzocht en informatie is opgevraagd bij de behandelend psychiater. De rechtbank heeft geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen. Daarbij heeft zij in aanmerking genomen dat appellante in beroep geen medische gegevens heeft overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt dat haar belastbaarheid niet juist is vastgesteld. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat appellante, uitgaande van de voor haar vastgestelde beperkingen, in staat is de geselecteerde functies te vervullen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar paniekaanvallen tot meer beperkingen moeten leiden dan door het Uwv zijn aangenomen. Zij ervaart veel bijwerkingen van haar medicatiegebruik. Ook moeten verdergaande energetische beperkingen worden aangenomen in verband met haar vermoeidheidsklachten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag wordt onderschreven. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben een zorgvuldig medisch onderzoek verricht waarbij dossieronderzoek is gedaan, een anamnese is afgenomen, appellante psychisch en lichamelijk is onderzocht en de bij de behandelend psychiater dr. J.J. van Egmond opgevraagde informatie van 15 juni 2015 op een deugdelijke en kenbare wijze in de medische beoordeling is betrokken. De verzekeringsarts heeft met de psychische klachten, daarbij uitgaande van de door psychiater van Egmond genoemde PTSS, matig ernstige depressieve klachten en paniekaanvallen, rekening gehouden door het aannemen van een aanzienlijk aantal beperkingen in zowel het persoonlijk als het sociaal functioneren in arbeid en daarnaast een urenbeperking van vier uur per dag en twintig uur per week. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er geen nieuwe medische feiten naar voren zijn gekomen in vergelijking met het primaire onderzoek en de informatie van de behandelend psychiater. Er is geen aanleiding de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen in haar oordeel dat in ruim voldoende mate rekening is gehouden met de aandoeningen en klachten van appellante. In haar rapporten van 13 april 2016 en 13 mei 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep verder inzichtelijk toegelicht waarom er geen reden is een negatieve invloed van het medicatiegebruik op het functioneren van appellante te veronderstellen. Appellante heeft dit niet gemotiveerd bestreden. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat voor twijfel aan de juistheid van de belastbaarheid als neergelegd in de FML geen grond is.
4.2.
In hoger beroep heeft appellante een brief van 16 januari 2017 van psychiater Van Egmond overgelegd, waarin hij concludeert dat in 2015 geen verbetering in het persoonlijk en sociaal functioneren van appellante heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 30 maart 2017 voldoende gemotiveerd dat het functioneren van appellante in 2015 beter was dan in 2014, ondanks de ongewijzigd gebleven psychiatrische problemen. Zij wijst op de verminderde frequentie van de paniekaanvallen dan wel het beter daarmee kunnen omgaan en tevens op het verrichten van huishoudelijk werk en het in staat zijn tot onderhouden van sociale contacten, waarvoor in 2014 anamnestisch beperkingen waren aangenomen. Ook motiveert zij dat de beperkingen voor zelfstandig handelen, handelingstempo en voor aandacht vasthouden en verdelen terecht uit de FML uit 2014 zijn geschrapt omdat daarvoor een medische onderbouwing ontbreekt en bij het medisch onderzoek in 2014 en 2015 geen afwijkingen zijn aangenomen voor concentratie en geheugen.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat met de aan de schatting ten grondslag gelegde functies de belastbaarheid van appellante niet wordt overschreden. De arbeidsdeskundige heeft in het Resultaat functiebeoordeling van
2 september 2015 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellante met inachtneming van haar beperkingen de functies kan vervullen.
5. Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2018.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) L.V. van Donk
ew