ECLI:NL:CRVB:2018:2305
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de medische geschiktheid en arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die zich op 10 januari 2013 ziek meldde, heeft een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De verzekeringsarts heeft beperkingen vastgesteld die zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Het Uwv heeft vervolgens vastgesteld dat appellante recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar later geconcludeerd dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is en geen recht meer heeft op een WIA-uitkering.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de klachten van appellante adequaat had beoordeeld. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de medische beoordeling niet zorgvuldig was en dat er aanleiding was voor een urenbeperking. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat er geen reden is om de door de verzekeringsartsen vastgestelde beperkingen onjuist te achten.
De Raad heeft geconcludeerd dat de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde belastbaarheid van appellante op de datum in geding niet in twijfel kan worden getrokken. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellante met de voorgehouden functies niet wordt overschreden in haar belastbaarheid en dat zij voldoet aan de opleidingsvereisten voor deze functies. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.