ECLI:NL:CRVB:2018:2305

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juli 2018
Publicatiedatum
27 juli 2018
Zaaknummer
16/3171 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische geschiktheid en arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die zich op 10 januari 2013 ziek meldde, heeft een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De verzekeringsarts heeft beperkingen vastgesteld die zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Het Uwv heeft vervolgens vastgesteld dat appellante recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar later geconcludeerd dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is en geen recht meer heeft op een WIA-uitkering.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de klachten van appellante adequaat had beoordeeld. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de medische beoordeling niet zorgvuldig was en dat er aanleiding was voor een urenbeperking. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat er geen reden is om de door de verzekeringsartsen vastgestelde beperkingen onjuist te achten.

De Raad heeft geconcludeerd dat de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde belastbaarheid van appellante op de datum in geding niet in twijfel kan worden getrokken. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellante met de voorgehouden functies niet wordt overschreden in haar belastbaarheid en dat zij voldoet aan de opleidingsvereisten voor deze functies. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.3171 WIA

Datum uitspraak: 25 juli 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
1 april 2016, 15/4504 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.D.B. Groeneweg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2018. Namens appellante is verschenen mr. Groeneweg. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was tot 1 mei 2010 werkzaam als callcenter medewerker. Zij heeft zich op
10 januari 2013 voor deze werkzaamheden ziek gemeld wegens pijnklachten in spieren en gewrichten en psychische klachten. Zij ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
Naar aanleiding van een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en
inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een medisch en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft beperkingen aangenomen van locomotorische aard en beperkingen in het persoonlijk functioneren wegens een structurele mentale kwetsbaarheid en deze beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft met inachtneming van de FML voor appellante functies geselecteerd en een verlies aan verdiencapaciteit berekend van 40,67%. Bij besluit van
2 december 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 8 januari 2015 tot en met 29 februari 2016 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering.
1.3.
Bij besluit van 24 juli 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante
tegen het besluit van 2 december 2014 gegrond verklaard en vastgesteld dat appellante per
8 januari 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt is en dat zij met ingang van 29 februari 2016 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering. Aan dit besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanvullende beperkingen
aangenomen in sociaal functioneren wegens psychosociale problematiek die tot reële angst leidt. Hij heeft de belastbaarheid vastgelegd in een FML van 2 juli 2015. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de aan de schatting ten grondslag gelegde functies laten vervallen en daarvoor drie nieuwe in de plaats gesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht, waarbij appellante is onderzocht, de eerdere geneeskundige beoordelingen zijn betrokken en alle beschikbare medische informatie vanuit de behandelend sector is meegewogen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de medische beoordeling onjuist te achten. Daartoe is overwogen dat met de klachten van appellante rekening is gehouden, de medische stukken geen steun bieden voor het standpunt dat appellante meer beperkt is en zij geen medische informatie heeft overgelegd ter onderbouwing van haar beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder voldoende gemotiveerd waarom geen urenbeperking is aangenomen. Ten slotte heeft de rechtbank ook geen aanleiding gezien voor het oordeel dat appellante de voorgehouden functies niet kan verrichten. In de arbeidskundige rapporten van 8 juli 2015 en 22 juli 2015 is voldoende gemotiveerd dat de functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van appellante. De ter zitting gegeven toelichting op de signalering bij het aspect staan in de functie medewerker intern transport acht de rechtbank toereikend, omdat de belasting van
160 minuten staan per dag blijft binnen de toegestane belasting van twee tot drie uur staan per dag.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de medische beoordeling niet zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had in de brief van
23 juni 2015 van systeemtherapeut J. Donk aanleiding moeten zien nadere inlichtingen in te winnen. De daarin genoemde chronische oververmoeidheid is volgens appellante een indicatie dat zij geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft. Zij stelt dat in ieder geval een urenbeperking op haar plaats is. Uit het dagverhaal kan niet worden afgeleid dat energetische redenen om een urenbeperking aan te nemen ontbreken. Appellante voert verder aan dat de geselecteerde functies niet passend zijn omdat zij niet over opleidingsniveau 3 beschikt en zij evenmin het lerend vermogen heeft dat in functies met opleidingsniveau 2 wordt verondersteld. Ook wordt met de belasting in de functies haar belastbaarheid overschreden. Appellante verzoekt om benoeming van een deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een zorgvuldig medisch onderzoek. Het onderzoek is gebaseerd op dossierstudie, anamnese, psychisch en lichamelijk onderzoek en informatie van de behandelend sector. De door appellante naar voren gebrachte klachten en de aanwezige medische informatie zijn op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van zijn onderzoek en de beschikbare informatie een voldoende duidelijk beeld gekregen van de medische toestand van appellante. Hij heeft in de brief van 23 juni 2015 van systeemtherapeut Donk aanleiding gezien om aanvullende beperkingen aan te nemen in sociaal functioneren. Niet kan worden geoordeeld dat deze brief reden had moeten zijn nadere medische informatie op te vragen.
4.2.
De rechtbank heeft voorts met juistheid geoordeeld dat er geen reden is om de door de verzekeringsartsen vastgestelde beperkingen onjuist te achten of te concluderen dat de beperkingen niet goed zijn weergegeven in de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 2 juli 2015 toereikend gemotiveerd dat geen aanleiding bestaat geen benutbare mogelijkheden aan te nemen per datum in geding 8 januari 2015. Ook heeft hij bij de heroverweging de vraag betrokken of appellante voldoet aan de criteria van de Standaard verminderde arbeidsduur (Standaard) en deze vraag ontkennend beantwoord. Het energetisch criterium acht hij niet van toepassing omdat het dagverhaal daartoe onvoldoende aanknopingspunten biedt en appellante bovendien geen aandoeningen heeft waarbij een energetisch probleem als medisch plausibel kan worden bestempeld. Appellante kan niet worden gevolgd in haar stelling dat de Standaard niet juist is toegepast. Aanknopingspunten voor een dergelijke conclusie ontbreken. Zij heeft geen medisch objectieve gegevens overgelegd die aanleiding geven tot twijfel aan de door de verzekeringsartsen vastgestelde belastbaarheid op de datum in geding. Voor benoeming van een deskundige wordt daarom geen reden gezien.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 2 juli 2015 heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat met de in bezwaar aan de schatting ten grondslag gelegde functies de belastbaarheid van appellante niet wordt overschreden. Met de rapporten van 8 juli 2015 en 22 juli 2015 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, aangevuld met een nadere toelichting ter zitting van de rechtbank, is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellante met inachtneming van haar beperkingen deze functies kan vervullen.
4.4.
Appellante wordt niet gevolgd in haar stelling dat zij niet aan het voor het vervullen van de voorgehouden functies vereiste opleidingsniveau voldoet. De geselecteerde functies hebben opleidingsniveau 1 of 2, terwijl het opleidingsniveau van appellante, die beschikt over een LEAO-diploma, is vastgesteld op 3. Niet valt in te zien dat appellante geen functies kan verrichten met opleidingsniveau 2.
5. Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2018.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) L.V. van Donk
ew