ECLI:NL:CRVB:2018:2294
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake kinderbijslag en onderhoudsverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van kinderbijslag aan appellant voor zijn dochter, die in een pleeggezin verblijft. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had eerder geweigerd om appellant kinderbijslag toe te kennen voor het vierde kwartaal van 2014 en het eerste kwartaal van 2015, omdat hij niet in belangrijke mate had bijgedragen aan het onderhoud van zijn dochter. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij wel degelijk in belangrijke mate heeft bijgedragen aan het onderhoud van zijn dochter.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij zijn dochter in belangrijke mate heeft onderhouden. De overgelegde kassabonnen en vervoersbewijzen waren niet specifiek genoeg en de totale uitgaven voldeden niet aan de onderhoudseis die is vastgesteld in de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard, bevestigd.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor ouders om aan te tonen dat zij in belangrijke mate bijdragen aan het onderhoud van hun kinderen om in aanmerking te komen voor kinderbijslag. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, en de beslissing is in het openbaar uitgesproken.