ECLI:NL:CRVB:2018:2294

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2018
Publicatiedatum
26 juli 2018
Zaaknummer
16/6290 AKW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderbijslag en onderhoudsverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van kinderbijslag aan appellant voor zijn dochter, die in een pleeggezin verblijft. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had eerder geweigerd om appellant kinderbijslag toe te kennen voor het vierde kwartaal van 2014 en het eerste kwartaal van 2015, omdat hij niet in belangrijke mate had bijgedragen aan het onderhoud van zijn dochter. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij wel degelijk in belangrijke mate heeft bijgedragen aan het onderhoud van zijn dochter.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij zijn dochter in belangrijke mate heeft onderhouden. De overgelegde kassabonnen en vervoersbewijzen waren niet specifiek genoeg en de totale uitgaven voldeden niet aan de onderhoudseis die is vastgesteld in de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard, bevestigd.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor ouders om aan te tonen dat zij in belangrijke mate bijdragen aan het onderhoud van hun kinderen om in aanmerking te komen voor kinderbijslag. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, en de beslissing is in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

16.6290 AKW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 augustus 2016, 15/5352 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 19 juli 2018
Zitting heeft: mr. M.M. van der Kade
Griffier: R.P.W. Jongbloed
Ter zitting is verschenen: mr. M. Sturmans namens de Svb.
Appellant en zijn gemachtigde, mr. J. van den Ende, advocaat, zijn niet verschenen

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1.1.
De dochter van appellant, [naam dochter] geboren [in] 2001, verblijft in een pleeggezin. Bij besluiten van 29 mei 2015 heeft de Svb geweigerd appellant over het vierde kwartaal van 2014 en het eerste kwartaal van 2015 kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) toe te kennen, omdat appellant niet in belangrijke mate heeft bijgedragen in het onderhoud van zijn dochter. Bij beslissing op bezwaar van 20 augustus 2015 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen de besluiten van 29 mei 2015 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn dochter in belangrijke mate heeft onderhouden.
4.1.
Tussen partijen is in hoger beroep in geschil of appellant over het vierde kwartaal van 2014 en het eerste kwartaal van 2015 recht heeft op kinderbijslag voor zijn dochter [naam dochter] . Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of appellant dient aan te tonen dat hij [naam dochter] in belangrijke mate heeft onderhouden.
4.2.
Op grond van artikel 7, eerste lid, onder b, van de AKW heeft de verzekerde overeenkomstig de bepalingen van deze wet recht op kinderbijslag voor een kind dat jonger is dan 18 jaar en dat door hem wordt onderhouden.
4.3.
Ingevolge het achtste lid van dit artikel kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld naar welke wordt beoordeeld of een eigen kind in belangrijke mate door de verzekerde wordt onderhouden.
4.4.
Deze regels zijn gesteld in het Besluit uitvoering kinderbijslag. Artikel 5, eerste lid, van dat besluit bepaalt dat het bedrag van de door de verzekerde aan het onderhoud van het kind te leveren bijdrage om voor kinderbijslag in aanmerking te komen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder b, van de AKW, € 416,- is per kalenderkwartaal.
4.5.
Appellant heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij zijn dochter over de in geding zijnde kwartalen in belangrijke mate heeft onderhouden, kopieën overgelegd van kassabonnen en van vervoersbewijzen voor het openbaar vervoer. Op grond hiervan kan niet worden geoordeeld dat appellant heeft aangetoond dat hij zijn dochter over de in geding zijnde kwartalen in belangrijke mate heeft onderhouden. Daargelaten of de overgelegde bonnen alle betrekking hebben op uitgaven voor [naam dochter] , moet worden vastgesteld dat de totale daaruit blijkende uitgaven niet voldoende zijn om aan de onderhoudseis te voldoen. Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat zonder meer aannemelijk is dat hij ook het resterende bedrag ten behoeve van [naam dochter] heeft uitgegeven.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) R.P.W. Jongbloed (getekend) M.M. van der Kade

CVG