1.7.Bij besluit van 16 november 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar, overeenkomstig het advies van de Awb-adviescommissie (commissie), ongegrond verklaard. De commissie heeft geconcludeerd dat niet alle negen verwijten even hard zijn en heeft er vijf genoemd die volgens haar wel vaststaan. Deze vijf verwijten zijn in het bestreden besluit overgenomen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is het volgende overwogen.
Blijkens het advies van de commissie zijn de negen verwijten niet alle even hard. Vijf zijn er vast komen te staan, namelijk:
a. appellant heeft niet op eigen initiatief melding gemaakt van belangenverstrengeling;
b. appellant heeft persoonlijk getekend voor de ontvangst van goederen die door [BV 2] werden geleverd;
c. appellant heeft kosten in rekening gebracht bij de UM voor het huren door promovendi van ruimte van [BV 2] ;
d. [BV 2] deed mee aan de aanbesteding van het [project] zonder dat melding is gemaakt van de dubbelrol van appellant;
e. op het moment dat appellant (van de decaan) een ´submandaat´ kreeg, waardoor zijn verantwoordelijkheid extra zwaar werd, heeft appellant zijn belangenverstrengeling in het project niet bespreekbaar gemaakt of gemeld.
Het college heeft het advies van de commissie met betrekking tot het plichtsverzuim overgenomen. Hierbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de commissie vijf “voorbeelden” heeft genoemd waaruit het plichtsverzuim naar voren komt en dat de opsomming niet volledig is. De rechtbank is van oordeel dat uit het advies van de commissie volgt dat de overige gedragingen niet dan wel onvoldoende vast zijn komen te staan. Nu in het advies noch in het bestreden besluit de overige gedragingen verder worden besproken, is de rechtbank van oordeel dat het plichtsverzuim uitsluitend betrekking kan hebben op voornoemde vijf gedragingen.
De gedragingen vermeld onder a tot en met d moeten worden gekwalificeerd als plichtsverzuim. De gedraging onder e vormde geen onderdeel van de negen gedragingen waarop het primaire besluit is gebaseerd en wordt daarom buiten beschouwing gelaten.
Ten aanzien van de evenredigheid overweegt de rechtbank dat appellant functioneerde op een hoog niveau in een zelfstandige positie binnen de UM . Gebrek aan controle doet niet af aan de ernst van het geconstateerde plichtsverzuim. Van een hoogleraar tevens projectleider mag worden verwacht dat hij de noodzaak inziet om bepaalde zaken transparant te maken en te houden. Het vertrouwen in zijn functioneren is ernstig geschaad. Het disciplinair ontslag is niet onevenredig.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Ingevolge artikel 6.12, eerste en tweede lid, van de CAO NU kan de werkgever aan de werknemer die zich aan plichtsverzuim schuldig maakt een disciplinaire maatregel opleggen die in verhouding staat tot het plichtsverzuim. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, wat een goed werknemer in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
4.1.2.Ingevolge artikel 8.4, vijfde lid, onder a, van de CAO NU kan een werknemer bij wijze van disciplinaire maatregel ontslagen worden zonder dat een opzegtermijn geldt en zonder dat opzegverboden van toepassing zijn.
4.1.3.Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder l, van de Regeling kan als disciplinaire maatregel ontslag worden opgelegd.
4.1.4.Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Regeling wordt een disciplinaire maatregel, met uitzondering van een berisping, niet opgelegd dan nadat zij onherroepelijk is geworden.