ECLI:NL:CRVB:2018:2267

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juli 2018
Publicatiedatum
25 juli 2018
Zaaknummer
16/2255 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 1999 een uitkering ontvangt op basis van arbeidsongeschiktheid. Appellant, die eerder als medewerker houtbewerking werkte, heeft sinds 1998 te maken met rugklachten en later ook psychische klachten. In 2015 heeft het Uwv zijn uitkering herzien, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 25 tot 35%. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door de rechtbank Oost-Brabant ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellant behandeld en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat de onderzoeken door de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat de medische beoordeling van de beperkingen van appellant juist is. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie ingebracht die zou kunnen leiden tot een ander oordeel. De Raad concludeert dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor appellant en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

16.2255 WAO

Datum uitspraak: 25 juli 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
3 maart 2016, 15/2798 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H. van Beek-Killi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Beek-Killi. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als medewerker houtbewerking gedurende 38,75 uur per week. Op 2 juni 1998 is appellant uitgevallen voor deze werkzaamheden in verband met rugklachten. Kort daarna zijn daar psychische klachten bij gekomen. Met ingang van
2 juli 1999 is appellant in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.2.
Nadat appellant zich op 13 november 2012 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet ziek had gemeld, heeft een herbeoordeling plaatsgevonden van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 19 januari 2015 de WAO-uitkering van appellant met ingang van 7 september 2013 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
80 tot 100%. Bij besluit van (eveneens) 19 januari 2015 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant per 20 maart 2015 verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
25 tot 35%. Het bezwaar van appellant tegen het laatstgenoemde besluit van 19 januari 2015 is bij beslissing op bezwaar van 7 augustus 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
13 mei 2015/15 juli 2015 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de onderzoeken door de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig geacht, en het is de rechtbank niet gebleken dat de rapporten inconsistenties bevatten of dat deze onvoldoende zijn gemotiveerd. De rechtbank heeft in hetgeen door appellant is aangevoerd onvoldoende reden gezien voor de conclusie dat het Uwv de (objectiveerbare) beperkingen van appellant heeft onderschat of de belastbaarheid van appellant onjuist heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende deugdelijk gemotiveerd waarom is afgeweken van de diagnose die door de behandelend psychiater van appellant is gesteld en dat er daarom geen reden is om met betrekking tot de klachten van appellant andere of meer beperkingen aan te nemen. Dat appellant maximaal een halfuur kan zitten is ook door de verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens de hoorzitting geconstateerd, maar de rechtbank heeft erop gewezen dat daarmee volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) afdoende rekening is gehouden door de ingeperkte duur van aaneengesloten zitten. Wat betreft het aspect buigen heeft de rechtbank vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bekend is met het feit dat appellant schroeven in zijn rug heeft, maar dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zelf heeft geconstateerd dat appellant in staat was 60 graden te buigen. Medisch gezien was er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden de frequentie van buigen verder te beperken dan reeds is gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant in beroep geen informatie heeft ingebracht die grond oplevert voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv. Voor inschakeling van een onafhankelijk deskundige bestaat in de visie van de rechtbank dan ook geen aanleiding. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen, heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat de geduide functies voor appellant niet geschikt zijn. De arbeidsdeskundige heeft de geschiktheid voor deze functies gemotiveerd toegelicht en geconcludeerd dat de belastbaarheid van appellant niet wordt overschreden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft deze conclusie onderschreven.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat in de FML in onvoldoende mate rekening is gehouden met zijn psychische beperkingen en de gevolgen van het gebruik van medicatie voor zijn psychische problemen. In dat verband heeft appellant gewezen op het feit dat zijn behandelend psychiater als diagnose heeft gesteld: ernstige depressieve stoornis met psychotische verschijnselen, gepaard gaande met een paniekstoornis met agorafobie, hyperventilatie en psychische pijnstoornis. Dat de verzekeringsartsen van het Uwv zijn uitgegaan van de diagnose chronische aanpassingsstoornis met neiging tot somatisatie is dan ook onjuist. Voorts heeft appellant gesteld dat in de FML niet voldoende rekening is gehouden met zijn rugklachten. Appellant kan niet, zoals in de FML staat vermeld bij het item zitten tijdens het werk, gedurende het grootste deel van de werkdag zitten. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft appellant verwezen naar de reeds in de bezwaarfase door hem overgelegde brief van 10 juli 2015 van orthopedisch chirurg H. Ünal, waarin deze heeft vermeld dat het reëel kan zijn dat appellant maximaal een halfuur kan zitten. Voorts heeft appellant gesteld dat hij niet 150 keer per uur kan buigen, zoals in de FML vermeld staat bij het item frequent buigen tijdens het werk.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig wordt geacht, wordt onderschreven. De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd waarom is afgeweken van de diagnose die door de behandelend psychiater van appellant is gesteld en dat onvoldoende reden bestaat voor de conclusie dat het Uwv de beperkingen van appellant, onder meer op de punten zitten (tijdens het werk) en buigen, onjuist heeft vastgesteld. De reeds in de bezwaarfase ingebrachte informatie van de orthopedisch chirurg van 10 juli 2015 leidt niet tot een ander oordeel. De orthopedisch chirurg heeft, op de vraag van de gemachtigde van appellant hoe lang appellant achtereen kan zitten, geantwoord dat het reëel is dat hij maximaal een halfuur kan zitten. Deze belasting komt overeen met de FML, waarin appellant wat betreft het item zitten door de verzekeringsarts(en) beperkt is en is vastgesteld dat appellant ongeveer een halfuur achtereen kan zitten. De enkele stelling van appellant dat hij niet, zoals in de FML is vermeld bij het item zitten tijdens het werk, gedurende het grootste deel van de werkdag kan zitten is onvoldoende voor het oordeel dat het Uwv de belastbaarheid op dat punt onjuist heeft ingeschat. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie ingebracht die tot een ander oordeel zou kunnen leiden. Er zijn dan ook geen gronden om aan te nemen dat het Uwv met het aannemen van de beperkingen, zoals opgenomen zijn in de FML van 25 november 2014, de belastbaarheid van appellant heeft overschat.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit wordt ook het oordeel van de rechtbank over de passendheid van de geselecteerde functies onderschreven. Met de in de resultaat functiebeoordelingen bij de geduide functies door de arbeidsdeskundige vermelde motivering en de in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 5 augustus 2015 gegeven toelichting, is overtuigend gemotiveerd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.3.
Uit wat onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2018.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) S.L. Alves

TM