ECLI:NL:CRVB:2018:2267
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 1999 een uitkering ontvangt op basis van arbeidsongeschiktheid. Appellant, die eerder als medewerker houtbewerking werkte, heeft sinds 1998 te maken met rugklachten en later ook psychische klachten. In 2015 heeft het Uwv zijn uitkering herzien, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 25 tot 35%. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door de rechtbank Oost-Brabant ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellant behandeld en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat de onderzoeken door de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat de medische beoordeling van de beperkingen van appellant juist is. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie ingebracht die zou kunnen leiden tot een ander oordeel. De Raad concludeert dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor appellant en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.