ECLI:NL:CRVB:2018:2266

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juli 2018
Publicatiedatum
25 juli 2018
Zaaknummer
16/4040 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante, die zich na een verkeersongeval ziek meldde, ontving aanvankelijk een WGA-uitkering, maar na een herbeoordeling werd vastgesteld dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor zij niet meer in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de geselecteerde functies niet in strijd waren met de belastbaarheid van appellante. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar klachten niet juist waren vastgesteld en dat er een ongerechtvaardigde scheefgroei was tussen het maatmaninkomen en de uurlonen van de geselecteerde functies. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de conclusies van de verzekeringsartsen juist waren. De Raad oordeelde dat appellante met de aangenomen beperkingen een normale dagtaak kan vervullen en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de FML. De beroepsgronden van appellante werden verworpen, en de Raad bevestigde de aangevallen uitspraak zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

16.4040 WIA

Datum uitspraak: 25 juli 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
4 mei 2016, 15/4568 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K.A. Faber, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Faber. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, laatstelijk werkzaam als praktijkonderwijsassistente, heeft zich op 29 maart
2007 na een verkeersongeval ziek gemeld met whiplashklachten en later ook met psychische klachten. Met ingang van 22 februari 2010 heeft het Uwv appellante in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Deze uitkering is per 22 juli 2012 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering
.Na een herbeoordeling heeft het Uwv bij besluit van 23 juli 2013 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 63%. De hoogte van de
WGA-loonaanvullingsuitkering, die tot 23 juli 2015 loopt, is ongewijzigd gebleven.
1.2.
Op 3 februari 2015 heeft appellante zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. De
verzekeringsarts van het Uwv heeft appellante op 2 maart 2015 op het spreekuur gezien en geconcludeerd dat de medische situatie ongewijzigd is. Zij heeft appellante belastbaar geacht conform de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 juni 2013, die zij op 4 maart 2015 heeft geactualiseerd. Met deze FML heeft een arbeidsdeskundige functies geselecteerd op basis waarvan het verlies aan verdiencapaciteit is vastgesteld op 25,96%. Het Uwv heeft bij besluit van 23 maart 2015 vastgesteld dat appellante per 23 juli 2015 niet meer in aanmerking komt voor een WIA-uitkering omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 7 oktober 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar
van appellante tegen het besluit van 23 maart 2015 ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het
bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is niet gebleken van onzorgvuldig medisch onderzoek en heeft geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van de vastgestelde belastbaarheid. De geselecteerde functies overschrijden volgens de rechtbank de belastbaarheid van appellante niet. In reactie op de beroepsgrond van appellante over het maatmaninkomen en de uurlonen van de geselecteerde functies heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 16 augustus 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN2788, overwogen dat in de loop der tijd een scheefgroei kan ontstaan in het maatmaninkomen enerzijds en de restverdiencapaciteit anderzijds, maar dat niet is gebleken dat het Uwv bij afweging van de ter zake dienende belangen niet in redelijkheid tot deze keuze had mogen komen dan wel dat gehandeld is in strijd met het gelijkheids- of rechtszekerheidsbeginsel.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar klachten en beperkingen niet juist zijn vastgesteld. Zij stelt dat haar belastbaarheid sinds 2010 niet is verbeterd en dat het Uwv op grond van de Standaard verminderde arbeidsduur (Standaard) een urenbeperking had moeten aannemen. Appellante wijst in dit verband op haar dagverhaal en haar chronische energetische- en concentratieklachten. Appellante voert verder aan dat zij de geselecteerde functies niet kan verrichten en dat de functies productiemedewerker industrie en productiemedewerker metaal en elektro-industrie voor ten minste 65% overeenkomen zodat één van deze functies moet vervallen. Zij herhaalt de beroepsgrond dat sprake is van een ongerechtvaardigde scheefgroei van uurlonen van de geselecteerde functies in vergelijking met het maatmaninkomen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest wordt onderschreven. Uit de rapporten van 4 maart 2015 van de verzekeringsarts en van 3 september 2015 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat dit onderzoek is gebaseerd op dossierstudie, anamnese en lichamelijk en psychisch onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante gezien op de hoorzitting en de in bezwaar overgelegde medische gegevens op een deugdelijke en kenbare wijze in de medische beoordeling betrokken.
4.2.
De verzekeringsartsen hebben op basis van hun onderzoeksbevindingen geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor verslechtering van de medische situatie van appellante sinds de laatste beoordeling in 2013. Zij hebben rekening gehouden met de mentale kwetsbaarheid van appellante en met de klachten die verband houden met haar whiplashtrauma door het aannemen van beperkingen in psychische en fysieke belasting. Uit de beschikbare medische gegevens blijkt dat nader specialistisch onderzoek van een reumatoloog en een MDL-arts geen afwijkingen aan het licht heeft gebracht. Ook was appellante op de datum in geding 23 juli 2015 al geruime tijd niet meer onder behandeling, daargelaten de gesprekken met een praktijkondersteuner van de huisarts. Uit de brief van
8 januari 2016 van GZ-psycholoog T. de Vos en psychiater N. Dijkema van
MoleMann Mental Health volgt dat ze daar in januari 2016 onder behandeling is gekomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aan de hand van de Standaard overtuigend gemotiveerd dat geen van de in de Standaard genoemde situaties waarin een urenbeperking aan de orde kan zijn op appellante van toepassing is en dat zij met de aangenomen psychische en fysieke beperkingen een normale dagtaak kan vervullen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen.
4.3.
Aan de door appellante in hoger beroep overgelegde medische gegevens kan niet het gewicht worden gehecht dat appellante daaraan wenst toe te kennen. Deze gegevens dateren van ver vóór de datum in geding dan wel van ruim na de datum in geding en hebben daarom geen directe relevantie voor de beoordeling van de medische situatie van appellante op 23 juli 2015.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat met de aan de schatting ten grondslag gelegde functies de belastbaarheid van appellante niet wordt overschreden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van
29 september 2015 toereikend gemotiveerd dat appellante deze functies met inachtneming van haar beperkingen kan vervullen.
4.5.
Ook heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep uitgebreid gemotiveerd dat de functies productiemedewerker industrie en productiemedewerker metaal en elektro-industrie wat betreft werkzaamheden niet voor tenminste 65% inhoudelijk overeenstemmen. Deze functies zijn daarom terecht in twee verschillende SBC-codes ingedeeld zodat het Uwv beide functies aan de schatting ten grondslag heeft kunnen leggen.
4.6.
Appellante heeft het oordeel van de rechtbank over de gestelde ongerechtvaardigde scheefgroei tussen het maatmaninkomen enerzijds en de uurlonen van de geselecteerde functies niet gemotiveerd bestreden. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
5. Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2018.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) L.V. van Donk

KS