ECLI:NL:CRVB:2018:2257

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juli 2018
Publicatiedatum
25 juli 2018
Zaaknummer
16/2133 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische geschiktheid voor WIA-uitkering en de noodzaak van urenbeperking

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Overijssel. De appellant, die zich op 15 april 2013 ziek meldde wegens geheugenproblemen, had een WIA-uitkering aangevraagd na een periode van werkloosheid. Het Uwv had vastgesteld dat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot een ongegrond verklaard bezwaar. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv berustte op een zorgvuldig medisch onderzoek en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling. De rechtbank concludeerde dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 januari 2015 geen onredelijke beperkingen bevatte en dat de appellant in staat was om de geselecteerde functies te vervullen.

In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat er wel degelijk redenen zijn voor een urenbeperking, maar de Raad onderschreef de eerdere overwegingen van de rechtbank. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had overtuigend gemotiveerd dat er geen medische redenen waren voor een urenbeperking. De Raad concludeerde dat de appellant niet voldoende medische gegevens had ingebracht om zijn stelling te onderbouwen. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de appellant in medisch opzicht geschikt was voor de voor hem geselecteerde functies.

Uitspraak

16.2133 WIA

Datum uitspraak: 25 juli 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
25 februari 2016, 15/2153 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft H. Teeninga hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2018. Namens appellant is Teeninga verschenen. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als administratief medewerker voor 38 uur per week. Hij heeft zich op 15 april 2013, vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidwet ontving, ziek gemeld wegens geheugenproblemen. Sinds januari 2014 was appellant op gesubsidieerde basis werkzaam als logistiek medewerker voor 20 uur per week. Op 24 december 2014 heeft appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Bij besluit van 13 februari 2015 heeft het Uwv, na een beoordeling door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, vastgesteld dat met ingang van 13 april 2015 voor appellant geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij beslissing op bezwaar van
28 augustus 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd een rapport van 4 augustus 2015 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 19 augustus 2015 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit berust op een zorgvuldig medisch onderzoek en dat er geen reden is om te twijfelen aan het standpunt van het Uwv over de belastbaarheid van appellant. De rechtbank heeft hiertoe vastgesteld dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 januari 2015 beperkingen bevat en geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat deze beperkingen niet voldoende zijn. Appellant is aangewezen op een voorspelbare werksituatie zonder veelvuldige deadlines of productiepieken. Er moet sprake zijn van goed gestructureerd werk zonder stress of grote verantwoordelijkheid en zonder leidinggevende aspecten. Appellant is beperkt geacht ten aanzien van het samenwerken, ten aanzien van contact met vogels of vogelhouders en ten aanzien van ’s nachts werken. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van de informatie van de behandelend neuroloog en psychiater heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is appellant beperkt te achten ten aanzien van zijn geheugen en dat de in de FML aangenomen beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren passen bij de stemmingsstoornis, ofwel de psychosociale stress welke bij het NPO werd vastgesteld en bij het door de psychiater vastgestelde depressief syndroom. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien voor meer beperkingen op psychisch vlak. Wat appellant in beroep heeft aangevoerd kan naar het oordeel van de rechtbank niet afdoen aan deze conclusies. De door appellant (als reëel) ervaren klachten worden niet ondersteund door stukken waarmee objectiveerbaar is aangetoond dat sprake is van meer of andere beperkingen. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat appellant, uitgaande van de voor hem vastgestelde beperkingen, in staat moet worden geacht de voor hem geselecteerde functies te vervullen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant verzocht hetgeen in bezwaar en beroep is gesteld als herhaald en ingelast te beschouwen. Het hoger beroep richt zich met name tegen de vaststelling dat er geen argumenten zijn voor een urenbeperking. Appellant heeft gesteld dat de Standaard verminderde arbeidsduur niet is gevolgd. In de praktijk is gebleken dat appellant feitelijk maximaal halve dagen kan werken. Gezien de aard en het beloop van de klachten is op de datum in geding een urenbeperking op preventieve of energetische gronden aangewezen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant in hoger beroep informatie ingezonden van 23 maart 2016 van psychiater D.G. Buiten en ongedateerde informatie van psychiater dr. A.T. Alexandrov, beiden verbonden aan Medisch Spectrum Twente.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 juli 2016, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat hetgeen in beroep door appellant is aangevoerd geen aanleiding geeft om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De door de rechtbank gehanteerde overwegingen worden onderschreven.
4.2.
Uit hetgeen door appellant in hoger beroep is aangevoerd blijkt dat met name in geschil is of door het Uwv een urenbeperking had moeten worden aangenomen. In het rapport van
13 juli 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat er bij appellant op 13 april 2015 op basis van het Standaard verminderde arbeidsduur geen reden is voor een urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uiteengezet dat geen sprake is van een aandoening waarvan bekend is dat zij met een zodanig verlies van energie gepaard gaat, dat daarmee een hele werkdag niet kan worden volgehouden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij gewezen op de beperkingen die wel zijn aangenomen en op het dagverhaal van appellant. Voorts was er op de datum in geding nog geen sprake van verminderde beschikbaarheid door behandeling. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de hand van een voorbeeld toegelicht waarom geen aanleiding bestond voor een preventieve urenbeperking. In beroep noch in hoger beroep heeft appellant medische gegevens ingebracht die aanleiding geven tot twijfel aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uit de informatie van psychiater Buiten en psychiater dr. Alexandrov blijkt niet dat appellant ernstiger beperkt is. Voorts blijkt uit de informatie van dr. Alexandrov dat appellant pas sinds 25 april 2016, ongeveer een jaar na de datum in geding, een deeltijdbehandeling volgt in verband waarmee hij beperkt beschikbaar is. De enkele stelling dat appellant in de praktijk heeft ervaren dat het verrichten van arbeid voor de duur van 20 uur per week voor hem het maximaal haalbare is, is onvoldoende voor het aannemen van een urenbeperking. Dat meer dan vier uur per dag werken tot een toename van zijn beperkingen zal leiden heeft appellant niet met medische gegevens onderbouwd.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 29 januari 2015 wordt met de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren, in medisch opzicht passend zijn voor appellant. Wat betreft de geschiktheid van de voor appellant geselecteerde functies heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat deze afdoende is gemotiveerd.
5. Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2018.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) S.L. Alves

TM