ECLI:NL:CRVB:2018:2256

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juli 2018
Publicatiedatum
25 juli 2018
Zaaknummer
17-6835 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bijstandsmaatregel door college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellanten tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Het college had bij besluit van 25 januari 2017 het bezwaar van appellanten tegen een eerdere maatregel, waarbij hun bijstand inclusief vakantiegeld met 100% was verlaagd gedurende één maand, ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam had het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard.

Op 5 juni 2018 heeft het college echter de opgelegde maatregel ingetrokken en een bedrag van € 958,76 aan appellanten nabetaald voor de maand mei 2016. Appellanten gaven aan dat hun wensen waren tegemoetgekomen en vroegen om een uitspraak die het college zou veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellanten geen belang meer hadden bij een oordeel in hoger beroep, aangezien het college aan hun bezwaren tegemoet was gekomen. Hierdoor werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellanten tot een totaalbedrag van € 1.503,-, en het college moest het griffierecht van in totaal € 170,- vergoeden. De uitspraak werd gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van griffier F. Dinleyici, en werd openbaar uitgesproken op 24 juli 2018.

Uitspraak

17.6835 PW

Datum uitspraak: 24 juli 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
8 september 2017, 17/1292 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. M.M. van Til, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft op 5 juni 2018 een nader besluit genomen. Appellanten hebben een reactie ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten en is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Voor zover hier van belang heeft het college bij besluit van 25 januari 2017 (bestreden besluit) het bezwaar van appellanten tegen het besluit van 12 juli 2016, waarbij bij wijze van maatregel de bijstand van appellanten inclusief vakantiegeld vanaf 1 mei 2016 is verlaagd met 100% gedurende één maand, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Bij besluit van 5 juni 2018 heeft het college de opgelegde maatregel ingetrokken en appellanten over de maand mei 2016 een bedrag van € 958,76 nabetaald.
4. Appellanten hebben te kennen gegeven dat aan hun wensen is tegemoetgekomen en dat zij een uitspraak wensen dat het college wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Onderwerp van geschil in deze zaak betreft de opgelegde maatregel over de maand mei 2016. Het college is gezien het overwogene onder 3 en 4 geheel aan de bezwaren van appellanten tegemoetgekomen. Dit betekent, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, dat het nadere besluit niet in het geding wordt betrokken. Appellanten hebben geen belang meer bij een oordeel in hoger beroep. Appellanten hebben met het hoger beroep bereikt wat zij hebben nagestreefd. Dit betekent dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
6. Er bestaat aanleiding het college te veroordelen in de proceskosten in beroep (2 punten) en in hoger beroep (1 punt) wegens verleende rechtsbijstand, in totaal tot een bedrag van 3 maal € 501,-, oftewel € 1.503,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 1.503,-;
- bepaalt dat het college aan appellanten het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van F. Dinleyici als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2018.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) F. Dinleyici
ew