ECLI:NL:CRVB:2018:2239
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag langdurigheidstoeslag en verwervingskosten in het kader van de Participatiewet
In deze zaak heeft appellante op 11 juni 2015 een aanvraag ingediend voor een individuele inkomenstoeslag op grond van de Participatiewet (PW) bij het college van burgemeester en wethouders van Maastricht. De aanvraag werd op 16 juni 2015 afgewezen, omdat de inkomsten van appellante over de referteperiode hoger waren dan de geldende bijstandsnorm. Appellante voerde aan dat het college ten onrechte geen rekening had gehouden met haar beroepskosten als kunstenaar. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond, met de stelling dat er volgens vaste rechtspraak geen ruimte is voor het verrekenen van verwervingskosten in het kader van de PW.
De rechtbank Limburg verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep heeft appellante zich verzet tegen deze uitspraak, met een beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat zij in eerdere jaren wel een langdurigheidstoeslag had ontvangen waarbij rekening was gehouden met haar beroepskosten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het college terecht had gesteld dat appellante geen recht had op de individuele inkomenstoeslag, omdat haar inkomen in de referteperiode de bijstandsnorm overschreed. Bovendien werd het beroep op het vertrouwensbeginsel verworpen, omdat het college in eerdere besluiten had aangegeven dat verwervingskosten niet in aanmerking konden worden genomen.
De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een langdurig laag inkomen en dat de overschrijding van de bijstandsnorm niet als marginaal kon worden aangemerkt. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier, op 17 juli 2018.