ECLI:NL:CRVB:2018:2235

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
23 juli 2018
Zaaknummer
18/2575 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep en verzoek om voorlopige voorziening wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juli 2018 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een beroep en een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoekster had beroep ingesteld tegen besluiten van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) die op 20 maart 2018 waren genomen. Deze besluiten volgden op eerdere uitspraken van de rechtbank en de Centrale Raad van Beroep zelf. De verzoekster had op 1 mei 2018 een beroepschrift ingediend, maar dit werd door de Raad als niet-tijdig beschouwd. De termijn voor het indienen van het beroepschrift was op 2 mei 2018 verstreken, en het beroepschrift was pas op 5 mei 2018 ter post bezorgd. De Raad oordeelde dat er geen redenen waren om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Hierdoor werd het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van beroepschriften en de strikte naleving van de termijnen zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

18.2575 AOW, 18/2576 AOW, 18/2577 AOW, 18/2578 AOW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoekster] te [vestigingsplaats] (verzoekster)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 12 juli 2018
PROCESVERLOOP
De Raad heeft op 29 december 2017, 16/2703 AOW e.a. (ECLI:NL:CRVB:2017:4469), uitspraak gedaan op het hoger beroep van de Svb tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland van 30 maart 2016, 15/2056 e.a., en de beroepen tegen het beweerdelijk niet tijdig nemen van besluiten ter uitvoering van die uitspraken.
Bij besluiten van 20 maart 2018 heeft de Svb opnieuw beslist op de bezwaren die zijn gemaakt namens [betrokkene 1] (18/2575 AOW) en [betrokkene 2] (18/2577 AOW) (betrokkenen) en verzoekster.
Namens verzoekster heeft mr. J.H. Weermeijer tegen deze besluiten (rechtstreeks) beroep ingesteld bij de Raad. Tevens is verzocht om een voorlopige voorziening.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2018. Namens verzoekers is
mr. Weermeijer verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.P. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitvoerig overzicht van de van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de uitspraak van 29 december 2017.
1.2.
Bij de uitspraak van 29 december 2017 heeft de Raad – voor zover hier van belang – de uitspraak van 30 maart 2016 van de rechtbank bevestigd, met dien verstande dat de Svb is opgedragen om met inachtneming van de uitspraak van 29 december 2017 binnen twaalf weken na die uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren. Daarbij is bepaald dat beroepen tegen de door de Svb te nemen nieuwe besluiten alleen bij de Raad kunnen worden ingesteld.
2. Bij de besluiten van 20 maart 2018 heeft de Svb de bezwaren gegrond verklaard, de primaire besluiten herroepen en de bij deze besluiten afgegeven A1-verklaringen herroepen. Ten aanzien van betrokkenen is vastgesteld dat de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing is en zijn nieuwe A1-verklaringen afgegeven.
3. Namens verzoekster is een op 1 mei 2018 gedateerd beroepschrift ingediend, dat door de Raad op 9 mei 2018 is ontvangen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter is van oordeel dat onmiddellijk uitspraak kan worden gedaan in de hoofdzaak.
4.2.
In artikel 6:7 van de Awb is bepaald dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Op grond van het tweede lid van artikel 6:9 van de Awb is bij verzending per post een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
4.3.
De Svb heeft in een brief van 6 juni 2018 toegelicht dat de besluiten van 20 maart 2018 per aangetekende post zijn verzonden, op 21 maart 2018 voor verzending aan PostNL zijn aangeboden en op 22 maart 2018 op het adres van de gemachtigde zijn bezorgd. De Svb heeft van deze gegevens bewijsstukken overgelegd.
4.4.
De termijn voor het indienen van het beroepschrift is aangevangen op 22 maart 2018 en is zes weken na 21 maart 2018, op 2 mei 2018, geëindigd. Op de envelop waarmee de beroepschriften zijn ingediend is een poststempel van 5 mei 2018 geplaatst.
4.5.
Verzoekster heeft niet bestreden dat op de dag waarop het beroepschrift door de Raad is ontvangen de termijn voor het indienen ervan was verstreken.
4.6.
Vastgesteld wordt dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend, nu het niet voor het einde van de termijn is ontvangen en het ook niet voor het einde van de termijn ter post is bezorgd. Niet in geschil is dat er geen redenen zijn om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
4.7.
Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het beroep van verzoekster en zijn verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2018.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) M.A.A. Traousis

CVG