ECLI:NL:CRVB:2018:221
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag partnertoeslag AOW en ongelijkheid in behandeling van AOW-gerechtigden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van de aanvraag voor een partnertoeslag op de AOW van appellant. Appellant, die sinds december 2005 een AOW-uitkering ontvangt, had verzocht om een partnertoeslag omdat de WW-uitkering van zijn echtgenote zou eindigen. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft zijn aanvraag afgewezen, omdat het inkomen van zijn echtgenote te hoog was. Appellant stelde dat hij ongelijk behandeld werd ten opzichte van AOW-gerechtigden die in 1950 zijn geboren en wel recht hebben op de toeslag.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen sprake was van ongelijke behandeling. De wijziging van artikel 8 van de AOW, die per 1 januari 2015 in werking trad, maakte het voor een beperkte groep mogelijk om onder bepaalde voorwaarden recht te houden op de partnertoeslag. Appellant viel niet onder deze uitzondering, omdat zijn situatie niet vergelijkbaar was met die van de AOW-gerechtigden die in 1950 zijn geboren. De Raad concludeerde dat de Svb appellant voldoende had geïnformeerd over de wijziging van het recht op partnertoeslag en dat de rechtbank de eerdere uitspraak terecht ongegrond had verklaard.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarbij het beroep van appellant ongegrond was verklaard. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.