Uitspraak
16.5048 ZW
21 juni 2016, 15/4104 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van een ZW-uitkering door het Uwv. Appellant, die als tramconducteur werkte, meldde zich op 22 mei 2012 ziek vanwege rug- en knieklachten, later gevolgd door psychische klachten. Het Uwv concludeerde dat appellant per 28 april 2014 niet meer arbeidsongeschikt was en stelde dat hij geschikt was voor verschillende functies. Appellant ging hiertegen in bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. Na een knieoperatie meldde appellant zich opnieuw ziek, maar het Uwv weigerde opnieuw ziekengeld. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond. In hoger beroep herhaalt appellant zijn eerdere gronden en stelt dat de medische onderzoeken onzorgvuldig zijn uitgevoerd en dat zijn PTSS niet voldoende is meegewogen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank de gronden van appellant voldoende heeft behandeld en dat er geen aanwijzingen zijn dat de onderzoeken van de verzekeringsartsen onzorgvuldig waren. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.