ECLI:NL:CRVB:2018:2199
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen terugvordering Wajong-uitkering door Uwv
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de terugvordering van een Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 juli 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, die voortvloeit uit een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant had in eerste instantie een uitkering op grond van de Wajong 2010 ontvangen, maar het Uwv heeft later besloten dat deze uitkering niet tot uitbetaling zou komen omdat de inkomsten van appellant uit werk en een uitkering op grond van de Werkloosheidswet hoger waren dan het geldende minimumloon. Appellant heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen dit besluit.
Vervolgens heeft het Uwv een bedrag van € 1.682,40 teruggevorderd dat aan appellant was betaald over een bepaalde periode. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze terugvordering, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de terugvordering terecht was, omdat de onverschuldigd betaalde uitkering correct was teruggevorderd op basis van het bruto bedrag. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de terugvordering niet deugdelijk was onderbouwd, maar de Raad heeft deze gronden niet onderschreven. De Raad heeft vastgesteld dat appellant de uitkering over de relevante periode daadwerkelijk heeft ontvangen en dat de terugvordering op de juiste wijze is uitgevoerd.
De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen dringende redenen waren om van de terugvordering af te zien. De uitspraak benadrukt dat appellant zelf de mogelijkheid heeft om eventueel te veel ingehouden loonheffing terug te vragen bij de Belastingdienst. De Centrale Raad van Beroep heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.