ECLI:NL:CRVB:2018:2197
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering na medisch onderzoek door verzekeringsartsen
Op 19 juli 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant ontvangt sinds 2003 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die in 2006 is herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. In 2014 meldde appellant een verslechtering van zijn gezondheidstoestand, maar het Uwv concludeerde na medisch onderzoek dat er geen toename van beperkingen was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit werd ongegrond verklaard.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond, omdat er geen aanwijzingen waren dat het medisch onderzoek onvolledig of onzorgvuldig was. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn stelling dat zijn klachten waren toegenomen, maar het Uwv verzocht de Raad om de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de verzekeringsartsen een volledig en zorgvuldig onderzoek hadden verricht, en dat er geen reden was om te twijfelen aan hun conclusies.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat appellant geen nadere onderbouwing had ingediend die de medische beoordeling door de verzekeringsartsen in twijfel zou trekken. De uitspraak werd gedaan door A.I. van der Kris, in aanwezigheid van griffier W.M. Swinkels, en werd openbaar uitgesproken op 19 juli 2018.