ECLI:NL:CRVB:2018:2197

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2018
Publicatiedatum
19 juli 2018
Zaaknummer
16/1952 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering na medisch onderzoek door verzekeringsartsen

Op 19 juli 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant ontvangt sinds 2003 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die in 2006 is herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. In 2014 meldde appellant een verslechtering van zijn gezondheidstoestand, maar het Uwv concludeerde na medisch onderzoek dat er geen toename van beperkingen was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit werd ongegrond verklaard.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond, omdat er geen aanwijzingen waren dat het medisch onderzoek onvolledig of onzorgvuldig was. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn stelling dat zijn klachten waren toegenomen, maar het Uwv verzocht de Raad om de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de verzekeringsartsen een volledig en zorgvuldig onderzoek hadden verricht, en dat er geen reden was om te twijfelen aan hun conclusies.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat appellant geen nadere onderbouwing had ingediend die de medische beoordeling door de verzekeringsartsen in twijfel zou trekken. De uitspraak werd gedaan door A.I. van der Kris, in aanwezigheid van griffier W.M. Swinkels, en werd openbaar uitgesproken op 19 juli 2018.

Uitspraak

16.1952 WAO

Datum uitspraak: 19 juli 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
15 februari 2016, 15/7003 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Lavell, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2018. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontvangt vanaf 2003 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Deze uitkering is per 29 november 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.2.
Appellant heeft het Uwv met een wijzigingsformulier van 16 december 2014 gemeld dat zijn gezondheidstoestand vanaf 20 februari 2013 is verslechterd. Appellant heeft daarbij naar voren gebracht dat hij meer pijnklachten heeft en dat zijn psychische klachten zijn toegenomen.
1.3.
Een verzekeringsarts heeft op basis van dossierstudie en bevindingen op het spreekuur geconcludeerd dat er geen sprake is van toename van de beperkingen die voortvloeien uit de eerder in 2006 door de verzekeringsarts vastgestelde ziektebeelden en dat de destijds opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) ongewijzigd van toepassing is. Bij besluit van 13 april 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat de WAO-uitkering van appellant niet wijzigt, omdat geen sprake is van toegenomen beperkingen. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is door het Uwv, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 september 2015, bij beslissing op bezwaar van 22 september 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Zij heeft hiertoe overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het onderzoek van de verzekeringsartsen van het Uwv onvolledig of onzorgvuldig is geweest. Er heeft een lichamelijk en psychisch onderzoek plaatsgevonden, waarbij informatie van de behandelend sector is betrokken en gewogen. De rechtbank is van oordeel dat op toereikende wijze is gemotiveerd dat de door appellant ervaren klachten niet zijn te verklaren vanuit een toename van lichamelijke of psychische afwijkingen en dat er geen aanknopingspunten zijn om het medisch oordeel van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden. Nu appellant zijn stellingen in beroep niet met medische gegevens heeft onderbouwd, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor twijfel aan het standpunt van de verzekeringsartsen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn stelling dat zijn lichamelijke en psychische klachten sinds 2006 zijn toegenomen herhaald.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1
Het oordeel van de rechtbank dat de verzekeringsartsen een volledig en zorgvuldig medisch onderzoek hebben verricht, wordt onderschreven. Met juistheid heeft de rechtbank gewezen op de rapporten van de verzekeringsarts van 23 maart 2015 en de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 september 2015. Uit deze rapporten blijkt dat de verzekeringsartsen hun conclusies hebben gebaseerd op dossierstudie en eigen onderzoek en dat zij bij de beoordeling de beschikking hebben gehad over informatie afkomstig van de behandelend sector.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv. Nu appellant geen nadere onderbouwing heeft ingediend die twijfel zou kunnen oproepen aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsartsen, slaagt de beroepsgrond dat niet met alle klachten voldoende rekening is gehouden en dat als gevolg daarvan de arbeidsbeperkingen van appellant zijn onderschat, niet. De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit dan ook terecht onderschreven.
4.3.
Uit de overwegingen 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2018.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) W.M. Swinkels
IvR