ECLI:NL:CRVB:2018:2183
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) door het Zorgkantoor
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had in beroep een persoonsgebonden budget (pgb) aangevraagd, maar het Zorgkantoor had dit vastgesteld op nihil en een bedrag van € 1.867,64 teruggevorderd. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat de appellant geen relevante administratieve documenten had overgelegd, zoals zorgovereenkomsten en facturen, die nodig zijn om aan te tonen dat het pgb correct was besteed aan AWBZ-zorg. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.
De Raad heeft de argumenten van de appellant beoordeeld, waaronder de stelling dat hij door psychische omstandigheden niet in staat was om de benodigde administratie te voeren. De Raad concludeert dat de appellant niet heeft voldaan aan de administratieve verplichtingen zoals vastgelegd in de Regeling subsidies AWBZ. De overgelegde stukken, waaronder medische gegevens, waren onvoldoende om aan te tonen dat de appellant niet in staat was om aan zijn verplichtingen te voldoen. De Raad bevestigt dat het Zorgkantoor terecht het pgb op nihil heeft vastgesteld en dat de terugvordering gerechtvaardigd was.
De uitspraak benadrukt het belang van het overleggen van de juiste documentatie bij het aanvragen van een pgb en de verantwoordelijkheden van de aanvrager. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.