ECLI:NL:CRVB:2018:2156
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op basis van onduidelijke woon- en leefsituatie
In deze zaak heeft appellante op 23 december 2015 een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) ingediend, waarbij zij aangaf met haar twee kinderen te wonen op een opgegeven adres en geen inkomen te hebben. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de gemeente Amsterdam een onderzoek ingesteld naar de juistheid van de verstrekte gegevens. Dit onderzoek omvatte dossieronderzoek, een gesprek met appellante op 17 februari 2016 en een huisbezoek aan het opgegeven adres. De bevindingen van dit onderzoek leidden ertoe dat het college op 23 februari 2016 de aanvraag afwees, omdat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij haar hoofdverblijf op het opgegeven adres had.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond, maar handhaafde de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit. Appellante ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, stellende dat zij wel degelijk haar hoofdverblijf op het opgegeven adres had en dat het onderzoek van het college onzorgvuldig was geweest. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de onderzoeksresultaten van het college voldoende grond boden om te concluderen dat appellante niet aan haar inlichtingenverplichting had voldaan. De Raad oordeelde dat de feitelijke woonsituatie van appellante niet aannemelijk was gemaakt, wat leidde tot de bevestiging van de afwijzing van de bijstandsaanvraag.
De Raad concludeerde dat appellante niet de nodige duidelijkheid had verschaft over haar woon- en leefsituatie, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.