ECLI:NL:CRVB:2018:2146

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
16 juli 2018
Zaaknummer
17-2928 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand op grond van gezamenlijke huishouding en onvoldoende feitelijke grondslag voor wederzijdse zorg

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de intrekking van bijstand van appellante, die door het dagelijks bestuur van de intergemeentelijke sociale dienst Brunssum Onderbanken Landgraaf (ISDBOL) was opgelegd op de grond dat er sprake zou zijn van een gezamenlijke huishouding. De Raad oordeelt dat het dagelijks bestuur onvoldoende bewijs heeft geleverd voor het bestaan van een gezamenlijke huishouding, zoals vereist onder de Participatiewet (PW).

De Raad stelt vast dat voor een gezamenlijke huishouding aan twee criteria moet worden voldaan: de hoofdverblijfplaats in dezelfde woning en de wederzijdse zorg tussen de betrokkenen. In deze zaak heeft appellante verklaard dat de enige zorg die N aan haar verleent, bestaat uit het uitvoeren van kleine klusjes, zoals het ophangen van iets in de tuin. De vertegenwoordiger van het dagelijks bestuur heeft erkend dat dit het enige element van zorg is, wat de Raad als onvoldoende beschouwt om te concluderen dat er sprake is van wederzijdse zorg.

De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart de beroepen gegrond. De besluiten van 31 mei en 19 september 2016 worden vernietigd, en de besluiten van 27 oktober 2015 en 25 mei 2016 worden herroepen. Tevens wordt het college veroordeeld in de kosten van appellante en moet het griffierecht worden vergoed. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

17.2928 PW-PV, 17/2929 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 17 maart 2017, 16/2124 en 16/3395 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van de intergemeentelijke sociale dienst Brunssum Onderbanken Landgraaf (ISDBOL) (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 3 juli 2018
Zitting hebben: A. Stehouwer als voorzitter en W.H. Bel en M. Schoneveld als leden
Griffier: J.M.M. van Dalen
Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. L.M.E. Embregts, advocaat. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.M.M. Maayen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de besluiten van 31 mei en 19 september 2016;
  • herroept de besluiten van 27 oktober 2015 en 25 mei 2016 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten van 31 mei en 19 september 2016;
  • veroordeelt het college in de kosten van appellante tot een bedrag van € 4.008,-;
  • bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 216,- vergoedt.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het dagelijks bestuur heeft het bestaan van een gezamenlijke huishouding tussen appellante en [naam N] (N) onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Participatiewet (PW) is van een gezamenlijke huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud dan wel anderszins. Aan beide criteria moet zijn voldaan. De wederzijdse zorg moet in dit geval bestaan uit zowel zorg van appellante aan N als zorg van N aan appellante.
Het dagelijks bestuur heeft onvoldoende aangetoond dat sprake is van zorg van N aan appellante. Tegenover een sociaal rechercheur van het Team Bijzonder Onderzoek ISDBOL heeft appellante verklaard: “Hij doet wel eens een klusje voor me, zoals iets ophangen in de tuin”. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van het dagelijks bestuur erkent dat dit het enige element van zorg van N aan appellante is en derhalve het enige element van zorg waarop de wederzijdsheid van de zorg is gebaseerd. Deze zorg acht de Raad van te geringe omvang en daarmee ontbreekt de feitelijke grondslag om het bestaan van wederzijdse zorg aan te nemen.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier. De voorzitter.
(get.) J.M.M. van Dalen (get.) A. Stehouwer
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over de gezamenlijke huishouding.

IJ