Uitspraak
16.1069 WIA
OVERWEGINGEN
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juli 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante had zich op 13 maart 2012 ziek gemeld en verzocht om een WIA-uitkering, maar het Uwv had vastgesteld dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De verzekeringsarts had geen psychiatrisch toestandsbeeld vastgesteld en de beperkingen van appellante waren vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst. Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarbij werd opgemerkt dat het onderzoek door de artsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de artsen juist waren. In hoger beroep voerde appellante aan dat zij volledig arbeidsongeschikt was, maar de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan het medisch oordeel van het Uwv. De Raad onderschreef de bevindingen van de artsen en concludeerde dat appellante in staat was om de geselecteerde functies te verrichten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.