ECLI:NL:CRVB:2018:2143
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding in sociale zekerheidszaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, vertegenwoordigd door mr. K. Celebi, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv om zijn recht op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) te ontzeggen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van 29 april 2015 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 20 oktober 2015 gegrond verklaard, waarbij het Uwv werd opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van de appellant. De rechtbank had het Uwv ook veroordeeld tot vergoeding van proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 992,-.
De appellant was het niet eens met de proceskostenvergoeding en stelde dat hij recht had op een hogere vergoeding, omdat hij twee keer een bezwaarprocedure had moeten opstarten. De Raad overwoog echter dat de appellant slechts beroep had ingesteld tegen het eerste besluit en dat de rechtbank het beroep van rechtswege mede gericht had geacht tegen het tweede besluit. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een hogere vergoeding voor het bijwonen van de zitting, aangezien er maar één zitting had plaatsgevonden.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze was aangevochten, en oordeelde dat het Uwv terecht niet was veroordeeld tot vergoeding van de kosten van bezwaar, omdat het niet duidelijk was of het Uwv het eerdere besluit zou herroepen. De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van griffier B. Dogan.