ECLI:NL:CRVB:2018:2129
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar WIA-uitkering. Appellante, die zich op 5 augustus 2010 ziek meldde wegens psychische klachten, was aanvankelijk 100% arbeidsongeschikt verklaard. Echter, na een herbeoordeling in 2014 concludeerde het Uwv dat haar arbeidsongeschiktheid was gedaald tot minder dan 35%, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank Midden-Nederland bevestigde het besluit van het Uwv, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de aanpassing van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) door de verzekeringsarts bezwaar en beroep het rechtsgevolg van het primaire besluit niet heeft gewijzigd, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid nog steeds minder dan 35% is. De Raad onderschrijft de conclusies van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, die hebben vastgesteld dat de geselecteerde functies medisch passend zijn. De Raad oordeelt dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling en dat appellante in hoger beroep geen nieuwe stukken heeft overgelegd die tot een andere conclusie moeten leiden.
De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.004,- bedragen. De uitspraak is openbaar gedaan op 11 juli 2018.