ECLI:NL:CRVB:2018:2128

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
16/4834 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor arbeid na ziekmelding en de rol van de Functionele Mogelijkhedenlijst

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Gelderland. Appellante, die zich ziek had gemeld met nek- en hoofdpijnklachten, was in geschil over de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid en de toepassing van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellante niet had aangetoond dat haar beperkingen in de FML waren onderschat. De Centrale Raad onderschrijft dit oordeel en stelt vast dat appellante geschikt is voor de geselecteerde functies, die licht productiewerk betreffen. De Raad concludeert dat de door appellante ingebrachte medische gegevens niet voldoende zijn om aan te tonen dat haar klachten haar arbeidsmogelijkheden meer belemmeren dan in de FML is vastgelegd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.4834 ZW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
19 juli 2016, 15/5215 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 12 juli 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. Usanmaz, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Usanmaz. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. de Graaf. Als tolk was aanwezig T. Cetinkaya.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als helpende verzorger via een persoonsgebonden budget voor 27 uur per week. Op 16 april 2014 heeft zij zich ziek gemeld met nek- en hoofdpijnklachten. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Naast haar werk als helpende verzorger werkte appellante als schoonmaakster voor 7,5 uur per week, voor welk werk zij zich op 14 april 2014 heeft
ziekgemeld. Het dienstverband als schoonmaakster is in november 2015 geëindigd.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante op 3 maart 2015 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 maart 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten en functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van
8 april 2015 vastgesteld dat appellante met ingang van 16 mei 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
21 augustus 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard en vastgesteld dat appellante vanaf 22 september 2015 (datum in geding) geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, omdat zij per 21 augustus 2015 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het Uwv heeft dit besluit gecorrigeerd bij besluit van 1 september 2015 door het bezwaar van appellante gegrond te verklaren en appellante in aanmerking te brengen voor een bezwaarkostenvergoeding. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 juli 2015 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 11 augustus 2015 ten grondslag. De reden voor de wijziging van het besluit van
8 april 2015 is dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de schatting in bezwaar heeft gebaseerd op nieuwe functies, te weten de functies samensteller elektronische apparatuur, magazijnmedewerker, medewerker intern transport en elektronica monteur.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden het verrichte medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. In beroep heeft appellante volgens de rechtbank geen objectieve medische gegevens ingebracht op grond waarvan aannemelijk is dat haar klachten tot meer beperkingen hadden moeten leiden dan wel dat relevante aspecten van haar gezondheidstoestand zijn gemist of onjuist in de FML zijn vertaald. Volgens de rechtbank is gebleken dat de belasting in de in bezwaar geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt en heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport voldoende inzichtelijk uiteengezet waarom deze functies passend zijn. De rechtbank heeft in de in beroep ingezonden medische gegevens geen reden gezien te oordelen dat de hoofdpijnklachten van appellante op de datum in geding zodanig waren dat van een werkgever niet in redelijkheid zou kunnen worden gevergd appellante in dienst te nemen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Haar hoofdpijnklachten waren op de datum in geding zodanig ernstig dat de belasting in de geselecteerde functies haar belastbaarheid overschrijdt. Appellante heeft toegelicht dat zij wegens slijtage een nekhernia heeft, waardoor zij pijn ervaart in haar nek, armen en hoofd. Voorts heeft zij slijtage in haar polsen, waardoor zij tintelingen in de vingers en opgezwollen handen en vingers heeft. Haar knijpkracht is beperkt. Verder lijdt zij aan migraine, met twee à drie keer per week een aanval. Door bewegingen als langdurig lopen, knielen, boven hoofdhoogte inspanningen verrichten, duwen, tillen, trekken of door werkzaamheden te verrichten nemen haar klachten toe. Na de ziekmelding heeft appellante ook psychische klachten ontwikkeld. Volgens appellante is niet gebleken in hoeverre deze klachten zijn beoordeeld. Het Uwv heeft haar klachten onderschat. Appellante is van mening dat zij de geselecteerde functies niet kan vervullen, omdat daarin voornamelijk handwerk moet worden verricht, wat door de slijtage in haar polsen niet mogelijk is. Voorts is zij niet in staat haar nek en armen te belasten en kan zij niet 5 kilo ineens tillen, duwen of trekken.
3.2.
Het Uwv heeft een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 december 2016 ingezonden, waarin is gereageerd op de in beroep door appellante ingezonden medische gegevens. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop de rechtbank dat oordeel heeft gebaseerd worden onderschreven. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat geen aanknopingspunt is gevonden voor het oordeel dat het medisch onderzoek dat door het Uwv is verricht onzorgvuldig zou zijn. De artsen van het Uwv hebben appellante onderzocht en daarbij gemotiveerd en inzichtelijk aandacht besteed aan de door appellante geuite klachten. Ook hebben zij bij de oordeelsvorming de voorhanden gegevens van de behandelaren van appellante betrokken. De door appellante ingezonden gegevens zijn uitvoerig en afdoende gemotiveerd besproken in de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
24 juli 2015 en 8 december 2016. De in hoger beroep ingezonden medische informatie ziet op gegevens van langere tijd na de datum in geding en deels op informatie die al voorhanden was.
4.3.
De rechtbank wordt eveneens gevolgd in het oordeel dat appellante geen medische gegevens heeft ingebracht op grond waarvan aannemelijk is dat de beperkingen van appellante in de FML ten tijde hier van belang zijn onderschat. De neurologische gegevens van de behandelaar in Nederland en de gegevens die door appellante vanuit Turkije zijn meegenomen komen vergaand overeen en de daaruit voortvloeiende klachten zijn door de verzekeringsarts reëel genoemd en meegewogen. Volgens de informatie van de internist zijn er geen somatische oorzaken voor de klachten van appellante gevonden, de reumatoloog heeft melding gemaakt van een pijnsyndroom en geadviseerd meer te bewegen en een CT-scan van de hersenen gaf een uitslag binnen normale grenzen. Vermeld is dat appellante is aangewezen op nek- en armsparend werk, waarbij langdurig gedwongen houdingen moeten worden vermeden evenals hoog frequente en extreme nekbewegingen. Ook de belastingen van de armen zijn beperkt en schokken en trillingen moeten vermeden worden. Appellante is volgens de verzekeringsarts aangewezen op rugsparend werk met beperkingen voor zitten, staan en lopen, gedwongen houdingen of standen en rompbewegingen. Alle krachtfuncties worden beperkt geacht. Daarnaast zijn in verband met de sociaal medische anamnese, waarbij appellante melding heeft gemaakt van moeheid, slecht slapen, angst en tempobeperking, en haar contacten met de POH-GGZ beperkingen opgenomen in de rubrieken 1 en 2 van de FML. Appellante heeft ter zitting erop gewezen dat de in 2015 vermelde vermoedens van een depressieve stoornis door de huisarts in 2018 zijn benoemd als depressie, maar gegevens daarover zijn niet overgelegd terwijl onduidelijk is welke periode de huisarts heeft bedoeld. Onderzoeken van haar migraineklachten hebben volgens appellante niet veel resultaat gehad. Dat de klachten van appellante haar arbeidsmogelijkheden meer zijn gaan belemmeren, zoals ter zitting door appellante is vermeld, geeft geen aanknopingspunten om te oordelen dat de FML van 3 maart 2015 onjuist is.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML moet appellante geschikt worden geacht voor de geselecteerde functies, die het karakter hebben van licht productiewerk. Dat de belastbaarheid van appellante voor duwen en trekken (aspect 4.13 van de FML) in de geselecteerde functies zou worden overschreden is ter zitting door het Uwv afdoende weerlegd
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en
D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2018.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) W.M. Swinkels
ew