ECLI:NL:CRVB:2018:2120

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
16/3416 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen beleidsregel inzake zorgverzekering voor chronisch zieken en gehandicapten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, een chronisch zieke, had bezwaar gemaakt tegen een beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van Vught, die hem verplichtte om deel te nemen aan een collectieve zorgverzekering bij specifieke zorgverzekeraars. De appellant stelde dat deze beleidsregel onrechtmatig was en dat hij recht had op een individuele zorgverzekering bij Menzis, die beter aansloot bij zijn handicap.

De Raad overwoog dat het college geen besluit had genomen waartegen bezwaar kon worden gemaakt, omdat de beleidsregel niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt. De Raad legde uit dat er geen beroep mogelijk is tegen een beleidsregel zelf, maar dat er wel beroep kan worden ingesteld tegen een besluit waarbij de beleidsregel is toegepast. In dit geval was er echter geen sprake van een dergelijk besluit, aangezien de appellant geen schriftelijke afwijzing had ontvangen van een aanvraag voor een tegemoetkoming in zorgkosten.

Daarnaast werd het beroep van de appellant op het VN-Gehandicaptenverdrag verworpen, omdat het verdrag ten tijde van het bestreden besluit nog niet door Nederland was geratificeerd. De Raad concludeerde dat het college het bezwaar van de appellant terecht niet-ontvankelijk had verklaard en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.3416 PW

Datum uitspraak: 10 juli 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
29 april 2016, 15/6888 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Vught (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2018. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Kleijn Hesselink.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Tijdens een vergadering op 11 november 2014 heeft het college ingestemd met het voorstel Maatwerkvoorziening chronisch zieken en gehandicapten. Dit voorstel houdt in dat het wegvallen van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en de regeling Compensatie Eigen Risico (CER) voor deze doelgroep kan worden gecompenseerd door middel van een collectieve aanvullende ziektekostenverzekering (de Collectieve Zorgverzekering Minima (CZM)) en dat hiertoe de Regeling bijzondere bijstand (Rbb) moeten worden gewijzigd.
1.2.
Het college heeft appellant bij brief van 3 september 2015 geïnformeerd over de mogelijkheid om als chronisch zieke deel te nemen aan een collectieve zorgverzekering bij zorgverzekeraar CZ of VGZ.
1.3.
Appellant heeft bij brief van 4 september 2015 bezwaar gemaakt tegen de opname in de Rbb van een compensatiemogelijkheid door middel van een CZM bij alleen CZ of VGZ, en de dekking van die kosten uit gelden die beschikbaar zijn gekomen door het wegvallen van de Wtcg.
1.4.
Bij besluit van 17 december 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de Rbb een beleidsregel is als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin hij invulling geeft aan de in artikel 35 van de Participatiewet (PW) neergelegde bevoegdheid om de mogelijkheid van een CZM aan te bieden. Tegen een beleidsregel kan op grond van artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, in samenhang gelezen met en artikel 8:3, eerste lid, van de Awb, geen bezwaar worden gemaakt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat het college wel een besluit heeft genomen waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Het niet inhoudelijk behandelen van zijn bezwaren is in strijd met artikel 13 van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap van 13 oktober 2006 (Trb. 2007, 169 en Trb. 2014, 113; VN-Gehandicaptenverdrag). De beleidsregel, die hem verplicht via de gemeente een zorgverzekering af te sluiten bij CZ of VGZ, is onrechtmatig.
Appellant heeft bij Menzis een individueel, op zijn handicap afgestemd pakket en wil zich daar blijven verzekeren. De in de beleidsregel opgenomen inkomensgrens van 130% van de bijstandsnorm is in strijd met artikel 28 van het VN-Gehandicaptenverdrag.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt. Op grond van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen. In artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb is bepaald, dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit inhoudende een beleidsregel.
4.2.
Appellant heeft uitdrukkelijk verklaard dat hij met zijn bezwaar, beroep en hoger beroep beoogt de beleidsregel inzake de CZM aan de kaak te stellen. Uit artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb volgt dat dit niet mogelijk is door direct beroep tegen zo’n beleidsregel in te stellen. Wel is het mogelijk beroep in te stellen tegen een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, waarbij de gewraakte beleidsregel is toegepast en in het kader van dat beroep te bepleiten dat de beleidsregel onrechtmatig is en dus geen toepassing had mogen vinden. Dit is de zogeheten exceptieve toetsing. Het college heeft echter geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb genomen waarbij de beleidsregel inzake de CZM is toegepast. In dat artikellid is bepaald dat onder een besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Appellant heeft ter zitting bevestigd dat hij geen brief heeft ontvangen, waarin een aanvraag van hem voor een tegemoetkoming in de zorgkosten is afgewezen. De mondelinge mededeling van een medewerker van het college dat het aanvragen van een tegemoetkoming in de zorgkosten voor appellant niet zinvol zou zijn omdat hij een inkomen heeft dat meer dan 130% van de bijstandsnorm bedraagt, kan niet als zo’n besluit worden aangemerkt en is daarmee ook niet gelijk te stellen.
4.3.
Het beroep van appellant op artikel 13 van het VN-Gehandicaptenverdrag slaagt niet. Dit verdrag is, hoewel het op 3 mei 2008 in werking is getreden, pas op 14 april 2016 door Nederland geratificeerd bij goedkeuringswet van 14 april 2016 (Stb. 2016, 182). Deze wet is op 14 juli 2016 in werking getreden. Ten tijde van het bestreden besluit was het verdrag dus nog niet door Nederland geratificeerd. Niet gebleken is dat artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb niet in overeenstemming is met het doel en de strekking van het VN-Gehandicaptenverdrag. Het recht op toegang tot een rechtelijke instantie is gewaarborgd door de mogelijkheid van exceptieve toetsing en is voor personen met een handicap niet anders dan voor personen zonder handicap.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het college het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit betekent dat de Raad niet toekomt aan een beoordeling van de inhoudelijke gronden die appellant tegen de beleidsregel heeft aangevoerd.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2018.
(getekend) J.N.A. Bootsma
(getekend) J. Tuit

RH