ECLI:NL:CRVB:2018:2118

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
17/1792 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op basis van onvoldoende verifieerbare informatie over financiële situatie

Op 10 juli 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die bijstand had aangevraagd op basis van de Participatiewet. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel, omdat de appellant niet in staat was om verifieerbare informatie te verstrekken over zijn financiële situatie voorafgaand aan de aanvraag. De appellant had zich op 27 november 2015 gemeld voor bijstand en zijn aanvraag op 30 januari 2016 ingediend, waarbij hij aangaf dat hij uit Spanje was teruggekeerd. Tijdens de procedure bleek dat de appellant geen schriftelijke gegevens kon overleggen die zijn financiële situatie konden onderbouwen, zoals bewijs van inkomsten of een bankrekening in Spanje. Het college concludeerde dat er geen duidelijkheid was over zijn inkomens- en vermogenspositie, wat leidde tot de afwijzing van de aanvraag.

De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van de appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de gronden die de appellant in hoger beroep aanvoerde, een herhaling waren van wat eerder in beroep was aangevoerd. De rechtbank had gemotiveerd op deze gronden gereageerd en de Raad vond geen reden om van dit oordeel af te wijken. De uitspraak werd gedaan door J.N.A. Bootsma, in tegenwoordigheid van griffier J. Tuit, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

17.1792 PW

Datum uitspraak: 10 juli 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
26 januari 2017, 16/4770 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G. Özveren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is aan de orde gesteld op de zitting van 29 mei 2018. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 27 november 2015 gemeld voor het aanvragen van bijstand ingevolge de Participatiewet en de aanvraag op 30 januari 2016 ingediend. Hij heeft op het aanvraagformulier vermeld dat hij uit Spanje is teruggekeerd omdat hij daar geen vast en wit werk kon vinden.
1.2.
Op 3 februari 2016 heeft appellant verklaard dat hij tweeënhalf jaar geleden naar Spanje is vertrokken en daar inkomsten had die zwart werden uitbetaald. Hij heeft ook geld moeten lenen van vrienden. Hij verbleef in een studio die zijn werkgever betaalde. Een bankrekening die appellant 5 of 6 jaar geleden in Spanje had, is opgeheven.
1.3.
Bij besluit van 3 maart 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 juni 2016 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat de door appellant verstrekte informatie niet verifieerbaar is, zodat niet kan worden vastgesteld of hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. Hij heeft geen schriftelijke gegevens van zijn inkomsten, geen gegevens van een bankrekening in Spanje, geen betaalbewijzen van zijn woonlasten en geen inschrijving op een bepaald adres in Spanje overgelegd. Hierdoor bestaat geen duidelijkheid over zijn inkomens- en vermogenspositie tijdens zijn verblijf in Spanje en ook niet op het moment van zijn aanvraag. Dat appellant niet kan aantonen hoe hij voorafgaand aan de aanvraag in zijn levensonderhoud heeft voorzien omdat hij de inkomsten uit arbeid contant kreeg uitbetaald en heeft uitgegeven, komt voor zijn rekening en risico.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het college niet heeft kunnen vaststellen of appellant in de periode in geding in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Appellant heeft geen enkele verklaring of verifieerbaar bewijsstuk overgelegd ter onderbouwing van wat hij heeft gesteld over zijn verblijf in Spanje.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat hij alle schriftelijke bescheiden en bewijsmiddelen waarover hij redelijkerwijs kon beschikken heeft overgelegd aan het college en dat zijn niet onsamenhangende verhaal op de werkelijkheid is gebaseerd, zodat hij niet heeft gefraudeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen waarop dat oordeel rust.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2018.
(getekend) J.N.A. Bootsma
(getekend) J. Tuit

IJ