ECLI:NL:CRVB:2018:2111

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
17/8312 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar en afwijzing verzoek om schadevergoeding in WIA-zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 10 januari 2017, waarin werd vastgesteld dat hij per 3 april 2017 geen recht meer had op een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv verklaarde het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk, omdat het te laat was ingediend. De rechtbank heeft dit oordeel bevestigd, waarbij zij oordeelde dat de appellant op de hoogte was van het besluit van 10 januari 2017, gezien zijn aanvraag voor een toeslag op 9 mei 2017, waarin hij aangaf dat zijn inkomen was gedaald.

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij pas op 12 mei 2017 op de hoogte was van het besluit, maar de Raad oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij het besluit pas op die datum had ontvangen. De Raad hechtte waarde aan het feit dat er geen bewijs was van een telefoongesprek met het Uwv op 9 mei 2017, en dat de appellant geen onderbouwing had gegeven voor zijn stelling. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, evenals de proceskosten.

Uitspraak

17.8312 WIA

Datum uitspraak: 12 juli 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
23 november 2017, 17/2052 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Akkaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2018. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 1 november 2016 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant vanaf
30 november 2016 tot 3 april 2017 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering
op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van
10 januari 2017 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 3 april 2017 geen recht (meer) heeft op loongerelateerde WGA-uitkering per 3 april 2017 en per die datum recht heeft op een WGA-vervolguitkering. Bij fax van 25 mei 2017 heeft (de gemachtigde van) appellant bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 22 juni 2017 (bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar volgens het Uwv te laat is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar wordt geacht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft geoordeeld dat het bezwaar te laat is ingediend en van verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding niet is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat appellant op 9 mei 2017 een toeslag heeft aangevraagd en op het bijbehorende formulier heeft ingevuld dat zijn inkomen per 3 april 2017 is gedaald vanwege ‘niet meer loongerelateerde WIA’. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank onomstotelijk komen vast te staan dat appellant op de hoogte was van de inhoud van het besluit van 10 januari 2017. Zij heeft overwogen dat de ontkenning van de eerdere ontvangst van dit besluit daarmee ongeloofwaardig is, zodat niet alleen de ontvangst, maar ook de verzending aannemelijk wordt geacht.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij pas op 12 mei 2017 bekend raakte met het besluit van 10 januari 2017, nadat zijn gemachtigde het besluit op 11 mei 2017 bij het Uwv had opgevraagd. Appellant heeft gesteld dat tolk A. Bakir op 9 mei 2017 samen met hem naar het Uwv heeft gebeld omdat hij minder inkomsten ontving en dat een medewerker van het Uwv in dit gesprek heeft meegedeeld dat appellant een toeslag diende aan te vragen, en dat hij dat dezelfde dag nog gedaan heeft. Appellant heeft betoogd dat als hij eerder bekend zou zijn geweest met het besluit van 10 januari 2017, hij ook eerder bezwaar zou hebben gemaakt.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. In artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is een bezwaarschrift bij verzending per post tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij het niet aangetekend verzonden besluit van 10 januari 2017 pas op 12 mei 2017 heeft verkregen.
In de door het Uwv ingebrachte contacthistorie van zijn Klant Contact Centrum is geen telefoongesprek van of namens appellant op 9 mei 2017 geregistreerd. Ter zitting heeft het Uwv desgevraagd toegelicht dat alle binnenkomende telefoontjes bij het Klant Contact Centrum worden vastgelegd en andere Uwv-medewerkers ook gehouden zijn van elk telefoongesprek een notitie te maken. Verder heeft appellant geen onderbouwing gegeven van zijn stelling dat hij met behulp van een tolk op 9 mei 2017 met het Uwv heeft gebeld, door bijvoorbeeld een verklaring van deze tolk te overleggen of gegevens van zijn telecomprovider in te brengen. Net als de rechtbank heeft gedaan, wordt vervolgens waarde gehecht aan het feit dat appellant op 9 mei 2017 een toeslag heeft aangevraagd en daarbij heeft opgegeven dat zijn gezinsinkomen per 3 april 2017 gedaald is vanwege ‘niet meer loongerelateerde WIA’, zoals dat in het besluit van 10 januari 2017 in gelijke bewoordingen is vermeld.
5. Overweging 4.2 leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Hieruit volgt dat het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade moet worden afgewezen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2018.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) W.M. Swinkels

KS