ECLI:NL:CRVB:2018:21
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op een ZW-uitkering na beëindiging van het dienstverband en de medische geschiktheid voor arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante. Appellante, die als voedingsassistent werkte, was sinds 27 maart 2014 uitgevallen met psychische klachten en rugklachten. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 27 april 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt na een herbeoordeling van haar medische situatie.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond. Appellante ging in hoger beroep en voerde aan dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat de medische rapporten voldoende inzichtelijk en consistent waren. De Raad bevestigde dat appellante onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat haar klachten op de datum in geding, 8 september 2015, zo ernstig waren dat er verdergaande arbeidsbeperkingen moesten worden aangenomen dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was vastgesteld.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van griffier L. Boersma.