ECLI:NL:CRVB:2018:2072
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de medische geschiktheid van appellant voor geselecteerde functies na ziekmelding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant, die als heftruckchauffeur/magazijnmedewerker werkte, had zich op 6 augustus 2014 ziek gemeld met psychische klachten en ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv had appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW) en na een eerstejaars ZW-beoordeling werd vastgesteld dat hij per 6 september 2015 geschikt was voor bepaalde functies. Appellant was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat zijn klachten door het Uwv waren onderschat.
De rechtbank had in eerste aanleg geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen in zijn functioneren, maar de Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeerde dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze had plaatsgevonden en dat de verzekeringsartsen alle relevante klachten van appellant in hun beoordeling hadden betrokken.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geconcludeerd dat appellant per 6 september 2015 geschikt was voor de in het kader van de EZWb geselecteerde functies. De uitspraak werd gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van griffier B. Dogan.